Home

Rechtbank Den Haag, 17-05-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:5174, C/09/497022 / HA ZA 15-1094 en C/09/508176 / HA ZA 16-361

Rechtbank Den Haag, 17-05-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:5174, C/09/497022 / HA ZA 15-1094 en C/09/508176 / HA ZA 16-361

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
17 mei 2017
Datum publicatie
19 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2017:5174
Zaaknummer
C/09/497022 / HA ZA 15-1094 en C/09/508176 / HA ZA 16-361

Inhoudsindicatie

Procedures tussen zeven gemeenten en de Staat over budgettering onder de Participatiewet. Niet-ontvankelijkheid op grond van taakverdeling tussen civiele rechter en bestuursrechter.

Uitspraak

vonnis

Team handel

Vonnis van 17 mei 2017

in de, op de rol gevoegde, zaken met zaak-/rolnummer C/09/497022 / HA ZA 15-1094 (eiseressen 1 tot en met 6) en C/09/508176 / HA ZA 16-361 (eiseres 7) van:

1 GEMEENTE DEN HAAG,

zetelend te Den Haag,

2. GEMEENTE ASSEN,

zetelend te Assen,

3. GEMEENTE ’S-HERTOGENBOSCH,

zetelend te ‘s-Hertogenbosch,

4. GEMEENTE LANDGRAAF,

zetelend te Landgraaf,

5. GEMEENTE NIJMEGEN,

zetelend te Nijmegen,

6. GEMEENTE UTRECHT,

zetelend te Utrecht,

7. GEMEENTE WEERT,

zetelend te Weert.

eiseressen,

advocaten: mr. T. Barkhuysen en mr. M. Claessens te Amsterdam,

TEGEN

DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID),

zetelend te Den Haag,

gedaagde,

advocaten: mr. S. van Heukelom-Verhage, mr. J. Bootsma en mr. D.R. Stolwijk te Den Haag.

Eiseressen zullen hierna tezamen als ‘de zeven gemeenten’ worden aangeduid en gedaagde als ‘de Staat’.

1 De procedures

1.1.

Het verloop van de procedure in de zaak met nummer C/09/497022 / HA-ZA

15-1094 blijkt uit:

- de dagvaarding van de gemeenten Den Haag, Assen, ’s-Hertogenbosch, Landgraaf, Nijmegen en Utrecht van 16 september 2015 met producties;

- de conclusie van antwoord van de Staat van 23 december 2015 met producties;

- de conclusie van repliek, tevens akte verandering van eis, van genoemde gemeenten van 4 mei 2016, met producties;

- de conclusie van dupliek, tevens akte uitlating wijziging eis, van de Staat van 27 juli 2016 met producties;

- het proces-verbaal van de op 3 april 2017 gehouden comparitie van partijen, alsmede de daarin genoemde stukken;

- de brief van 1 mei 2017 van de zijde van de zeven gemeenten met opmerkingen over de inhoud van het zojuist genoemde proces-verbaal.

1.2.

Het verloop van de procedure in de zaak met nummer C/09/508176 / HA ZA 16-361 blijkt uit:

- de dagvaarding van de gemeente Weert van 22 maart 2016 met producties;

- de conclusie van antwoord van de Staat van 11 mei 2016 met producties;

- de conclusie van repliek, tevens akte verandering van eis, van genoemde gemeente van 22 juni 2016, met producties;

- de conclusie van dupliek tevens akte uitlating wijziging eis van de Staat van 3 augustus 2016 met producties;

- het proces-verbaal van de op 3 april 2017 gehouden comparitie van partijen, alsmede de daarin genoemde stukken;

- de brief van 1 mei 2017 van de zijde van de zeven gemeenten met opmerkingen over de inhoud van het zojuist genoemde proces-verbaal.

1.3.

Ter zitting van 3 april 2017 is het vonnis in beide zaken bepaald op heden.

2 De feiten in de gevoegde zaken

2.1.

De Staat heeft onder meer ingevolge artikel 20 lid 1 Grondwet (Gw) tot taak het verlenen van bijstand aan burgers die daarvoor op grond van de geldende regelgeving in aanmerking komen. De Staat en de gemeenten voeren die taak in medebewind uit (Kamerstukken II 2002/03, nr. 3, p 36 (MvT Wet werk en bijstand). In het geval een burger voor bijstand in aanmerking komt, is het college van burgemeester en wethouders van een gemeente verplicht daarvoor zorg te dragen (art. 7 lid 1 sub b Participatiewet (Pw)).

2.2.

Al bij de invoering van de Wet werk en bijstand (WWB) in 2004 is afgestapt van het tot dan toe gehanteerde zogenaamde declaratiemodel, waarbij gemeenten de door hen gemaakte bijstandskosten achteraf van de Staat vergoed kregen. De wetgever vond het gewenst dat gemeenten een prikkel hadden om de bijstandsuitgaven te beheersen. Gemeenten werd daarom voor dit doel elk een eigen budget toegekend. Tevens konden zij in aanmerking komen voor een incidentele aanvullende uitkering en voor een meerjarige aanvullende aanvulling.

2.3.

In 2015 is de Participatiewet in werking getreden (Stb. 2014, 270), ter vervanging van de WWB. Uitgangspunt van deze wet is dat de gemeenten financieel en beleidsmatig verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de Pw. Per 2015 is het tot dan toe gehanteerde budgetsysteem gewijzigd. Kort samengevat houdt de gewijzigde verdeelsystematiek, die de zeven gemeenten in dit geding bestrijden, het volgende in.

2.4.

Ingevolge artikel 69 Pw wordt jaarlijks bij wet een macrobudget vastgesteld, dat beschikbaar is voor uitkering. Daarbij is uitgangspunt dat het macrobudget voor het desbetreffende kalenderjaar toereikend is voor de geraamde kosten van alle gemeenten voor het toekennen van algemene bijstand, loonkostensubsidies of uitkeringen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels voor de verdeling van dit macrobudget onder de gemeenten gesteld (artikel 69 lid 3 Pw).

2.5.

Het macrobudget wordt via een objectief verdeelmodel over de gemeenten verdeeld. Dit verdeelmodel tracht via een rekenmodel de kans dat aanspraak gemaakt wordt op bijstandverlening te voorspellen. In 2015 en 2016 is daartoe gewerkt met enquête- gegevens. Vanaf 2017 wordt gewerkt met integrale gegevensbestanden van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Artikel 6 Besluit Participatiewet (Besluit Pw), een algemene maatregel van bestuur, vormt de grondslag voor dit objectieve verdeelmodel, zoals opgenomen in de bijlage bij het Besluit Pw, welk model verder is uitgewerkt in de Regeling Participatiewet, IAOW en IAOZ (Regeling Pw). Er worden verschillende budgetgrondslagen gehanteerd voor kleinere, middelgrote en voor grote gemeenten. Bij wijzigingen van het Besluit Pw, ingaande 2016 en 2017, is het verdeelmodel telkens op punten aangepast.

2.6.

Indien de aan de gemeente op grond van artikel 69 Pw verstrekte uitkering onvoldoende dekking biedt voor de netto-lasten van het toekennen van algemene bijstand, loonkostensubsidies of uitkeringen, kan de minister op verzoek van een gemeente aan die gemeente een vangnetuitkering verlenen (artikel 74 lid 6 Pw). Daartoe moet de procedure volgens artikel 10a Besluit Pw worden gevolgd en moet zijn voldaan aan de in artikel 10 van het Besluit Pw gestelde voorwaarden, waaronder een eigen risico-drempel. Deze “ vangnetregeling” kende tot en met 2014 een eigen risico van 10%. Dit eigen risico is voor 2015 en 2016 aangepast en verlaagd naar 5%, waarbij tekorten tussen 5 en 10% voor de helft worden vergoed en boven 10% volledig. Naar verwachting zal de vangnetregeling voor 2017 wederom worden aangepast.

2.7.

De jaarlijks op de voet van art. 69 Pw door de minister genomen budgetbesluiten zijn besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarvan voor de betreffende gemeente ingevolge het bepaalde in de Awb telkens bezwaar en beroep openstaat (zie bijvoorbeeld rechtbank Den Haag 19 april 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:4232 over het besluit van 26 september 2014 waarbij aan de gemeente Den Haag voor de gebundelde uitkering voor het kalenderjaar 2015 een voorlopig budget is toegekend). Ook beslissingen van de minister op een verzoek om een vangnetuitkering zijn besluiten in de zin van de Awb, waarvan voor de betreffende gemeente ingevolge het bepaalde in de Awb telkens bezwaar en beroep openstaat.

2.8.

De zeven gemeenten hebben verschillende bestuursrechtelijke procedures aangespannen tegen de hen toegekende budgetten. Er zijn inmiddels verschillende rechtszaken (van de gemeenten Den Haag, Utrecht en ’s-Hertogenbosch, over budgetbeschikkingen inzake het jaar 2015) bij de Centrale Raad van Beroep (Centrale Raad) aanhangig gemaakt. Op 21 maart 2017 heeft de Centrale Raad daarin een tweede zitting gehouden.

3 Het geschil

4 De beoordeling (in de gevoegde zaken)

5 De beslissing