Home

Rechtbank Den Haag, 12-05-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:5097, AWB - 17 _ 8406

Rechtbank Den Haag, 12-05-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:5097, AWB - 17 _ 8406

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
12 mei 2017
Datum publicatie
22 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2017:5097
Zaaknummer
AWB - 17 _ 8406

Inhoudsindicatie

- Afghanistan

- opvolgende aanvraag

- geen nova

- niet aangetoond dat eiser enkel over de Death Road naar zijn geboortedorp terug kan keren

- beroep ongegrond

Uitspraak

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

Zaaknummer: AWB 17/8406

mede namens zijn minderjarige kind:

[kind] , geboren op [geboortedatum],

gemachtigde mr. M. Grigorjan,

en

gemachtigde N.H.T. Jansen.

Procesverloop

Bij besluit van 12 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2017 te Breda. Eiser en zijn gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is van Afghaanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum]. Eiser heeft eerder op 9 oktober 2015 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft bij besluit van 13 april 2016 zowel de aanvraag van eiser als de asielaanvraag van zijn enkele dagen eerder in Nederland aangekomen minderjarige kind afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vw. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 13 mei 2016, is het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard (AWB 16/8125). Bij uitspraak van 1 juli 2016 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) het hoger beroep van eiser kennelijk ongegrond verklaard (kenmerk: 201603702/1/V2).

2. Op 10 april 2017 heeft eiser mede ten behoeve van zijn minderjarige kind een opvolgende asielaanvraag ingediend. Eiser heeft aangevoerd dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden (nova). Eiser heeft ter onderbouwing van zijn opvolgende aanvraag de volgende stukken ingebracht:

  1. Een brief van de onafhankelijke mensenrechtencommissie van Afghanistan van 16 april 2005, inclusief vertaling;

  2. Een brief van 1 juni 2016 gericht aan de politiecommissaris van Karokh, inclusief vertaling;

  3. Een brief van 19 juni 2016 gericht aan de politiecommissaris van Herat, inclusief vertaling;

  4. Aangifte van de bewoners van het dorp Arefan, ongedateerd, inclusief vertaling,

  5. Een brief gericht aan politiecommisaris van de provincie Herat, ongedateerd, inclusief vertaling;

  6. Een brief gericht aan de gouveneur van Herat, ongedateerd, inclusief vertaling, en:

  7. Een verklaring van bewoners van het dorp Tagab Lajam van 11 oktober 2016 gericht aan de gouveneur van de provincie Herat, inclusief vertaling.

Eiser betoogt dat de inhoud van deze stukken het asielrelaas van de door hem tijdens zijn eerdere procedure naar voren gebrachte problemen met [naam] in Afghanistan bevestigt. Gelet op zijn Hazara afkomst loopt hij een verhoogd risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op

de grond dat geen sprake is van voor de beoordeling van de asielaanvraag relevante nieuwe elementen of bevindingen. Van de door eiser ingebrachte documenten kan de authenticiteit niet worden vastgesteld waardoor deze niet kunnen dienen als nova.

4. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.

De rechtbank oordeelt als volgt.

5. Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:175) dient

de bestuursrechter bij een opvolgende aanvraag niet meer ambtshalve te toetsen of in de bestuurlijke fase nova zijn aangevoerd. De bestuursrechter dient voortaan elk besluit op een opvolgende asielaanvraag - waarbij die aanvraag niet wordt ingewilligd - overeenkomstig artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te toetsen in het licht van de daartegen door de vreemdeling aangevoerde beroepsgronden. Deze toetsing omvat, zoals bij alle besluiten, de motivering van het besluit en de manier waarop het tot stand is gekomen.

6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen. De door eiser ingebrachte documenten zien alle op zijn eerder ongeloofwaardig geachte relaas. Blijkens onderzoek van Bureau Documenten van 15 december 2016 is van geen van de onderzochte stukken de authenticiteit vast te stellen wegens het ontbreken van referentiemateriaal. Reeds hierom is er geen sprake van nova. Eiser heeft geen contra-expertise ingebracht om de authenticiteit van de door hem aan zijn opvolgende aanvraag ten grondslag gelegde documenten alsnog aan te tonen.

7. Eiser voert tot slot aan dat hij bij terugkeer over de “death road” zal moeten reizen om

bij zijn dorp te komen. Hij verwijst daartoe naar het algemeen ambtsbericht inzake Afghanistan van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van november 2016 en informatie uit een rapport van de UNHCR van december 2016. Eiser stelt dat hij als Hazara een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij uitsluitend over deze weg, die naar Kabul loopt, bij zijn dorp in de provincie Herat kan komen, zodat ook dit betoog faalt. Verweerder heeft er ter zitting terecht op gewezen dat er tal van wegen zijn die naar Herat leiden en dat eiser ook rechtstreeks naar Herat kan vliegen of een binnenlandse vlucht vanuit Kabul naar Herat kan nemen.

8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard.

9. Het beroep is ongegrond.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Rechtsmiddel