Home

Rechtbank Den Haag, 10-05-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:5032, AWB 17/2601

Rechtbank Den Haag, 10-05-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:5032, AWB 17/2601

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
10 mei 2017
Datum publicatie
29 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2017:5032
Zaaknummer
AWB 17/2601

Inhoudsindicatie

mvv-aancraag in kader van TEV procedure; niet in behandeling genomen; leges niet betaald; betaligsonmact niet aangetoond; geen strijd met gezinsherenigingsrichtlijn

Uitspraak

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

Zaaknummer: AWB 17/2601

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 10 mei 2017 in de zaak tussen

1. [naam],

2. [naam],

3. [naam],

4. [naam],

5. [naam],

6. [naam],

7. [naam],

8. [naam],

9. [naam]eisers, gemachtigde mr. F.A. van den Berg,

en

gemachtigde mr. A.S. Poelman

Procesverloop

Bij besluit van 19 januari 2017 (het bestreden besluit) is het bezwaar van eisers tegen het buiten behandeling stellen van hun mvv-aanvragen ongegrond verklaard. Hiertegen hebben eisers beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 5 april 2017. Eisers en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eisers hebben op 12 november 2015 aanvragen voor het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van de procedure Toegang en Verblijf (TEV) ingediend voor het verblijfsdoel gezinsleven conform artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eisers 1 tot en met 4 zijn meerderjarig, eisers 5 tot en met 9 zijn minderjarig. Referent is de broer van eisers, [naam], geboren op [geboortedatum]. Allen hebben de Syrische nationaliteit. Bij besluit van 12 oktober 2016 zijn de aanvragen van eisers buiten behandeling gesteld. Verweerder heeft de aanvragen van eisers buiten behandeling gesteld omdat de vereiste leges voor de behandeling daarvan niet zijn betaald.

2. Eisers hebben zich in beroep op het standpunt gesteld dat het legesvereiste niet aan hen kan worden tegengeworpen. Eisers hebben gesteld dat het voor hen niet mogelijk om leges van € 1.185,- te voldoen. Verweerder interpreteert de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een vrijstelling van het legesvereiste volgens hen te restrictief. De hoogte van de leges maken het voor eisers onmogelijk om een aanvraag voor gezinshereniging op grond van artikel 8 van het EVRM in behandeling te laten nemen. Dit is in strijd met het doel en nuttig effect van de Gezinsherenigingsrichtlijn en het evenredigheidsbeginsel, aldus eisers.

3. Verweerder heeft zich in zijn verweerschrift en ter zitting op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit rechtens juist is.

De rechtbank overweegt als volgt.

4. In geschil is of verweerder de aanvragen van eisers terecht buiten behandeling heeft gesteld wegens het niet voldoen aan het legesvereiste.

5. Ingevolge artikel 24, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) is een vreemdeling in door de staatssecretaris te bepalen gevallen en volgens door de staatssecretaris te geven regels, leges verschuldigd voor de afdoening van een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Als betaling van de leges achterwege blijft, neemt de staatssecretaris de aanvraag niet in behandeling.

6. Ingevolge artikel 3.34, aanhef en onder a, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV), is een vreemdeling die een machtiging tot voorlopig verblijf aanvraagt met als verblijfsdoel verblijf als familie- of gezinslid leges verschuldigd voor de afdoening van die aanvraag.Artikel 3.34a aanhef en onder j van het VV bepaalt dat een vreemdeling, in afwijking van artikel 3.34, geen leges is verschuldigd voor de afdoening van vorenbedoelde aanvraag, indien hij om vrijstelling van leges verzoekt, daarbij een gerechtvaardigd beroep doet op artikel 8 van het EVRM en aantoont niet te kunnen beschikken over middelen om aan de legesverplichting te kunnen voldoen.

Volgens paragraaf B1/8.3.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) moet een vreemdeling vorenbedoelde betalingsonmacht bij de indiening van zijn aanvraag aantonen met bewijstukken. Daartoe dient hij een inkomensverklaring van de Raad voor Rechtsbijstand over te leggen ten behoeve van de hoofdpersoon bij wie hij verblijf beoogt. Tevens dient die vreemdeling aannemelijk te maken dat hij noch die hoofdpersoon op korte termijn zal kunnen beschikken over de financiële middelen om de leges te voldoen, en daartoe evenmin een beroep kan doen op familieleden of in aanmerking komende derden.

7. De legeskosten bedroegen ten tijde van de aanvraag voor eisers 1 tot en met 4 als meerderjarigen € 230,- per persoon. Voor de minderjarige eisers 5 tot en met 9 bedroegen die € 53,- per persoon. Het totaalbedrag is € 1.185,-.

8. Niet in geschil is dat eisers hebben voldaan aan het vereiste van het overleggen van een op referent betrekking hebbende inkomensverklaring van de Raad voor Rechtsbijstand.

9. Ter zitting heeft verweerder met een verwijzing naar zijn correspondentie toegelicht dat hij in het kader van het onder 6. genoemde beleid van eisers/referent verwacht dat indien zij niet zelf de leges kunnen betalen, zij aantonen dat daadwerkelijk inspanningen zijn verricht om een lening te verkrijgen van familieleden, in Nederland of in het buitenland, of derden waaronder ook maatschappelijke organisaties, zoals Vluchtelingenwerk, worden begrepen. Verweerder heeft daarbij gewezen op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 december 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:2699 en ECLI:NL:RVS:2013:2686). De Afdeling oordeelde hierin dat dit beleid van verweerder niet onredelijk is en overwoog onder meer dat, nu het uitgangspunt is dat voor de behandeling van een aanvraag leges moeten worden betaald, verweerder van een vreemdeling die stelt onmachtig te zijn die leges te betalen, mag verlangen dat hij die stelling staaft. Daartoe mag verweerder verlangen dat die vreemdeling inzicht geeft in zijn financiële situatie en die van de desbetreffende hoofdpersoon. Evenzeer mag verweerder verlangen dat die vreemdeling aantoont dat hij zich heeft gewend tot de in aanmerking komende derden en dat hij inzichtelijk maakt dat en waarom zij niet kunnen of willen bijdragen aan betaling van de leges, aldus de Afdeling.

10. Vast staat dat eisers geen enkel bewijsstuk hebben overgelegd omtrent de gestelde betalingsonmacht van henzelf of van referent. Verweerder heeft eisers er meermalen op gewezen dat betalingsonmacht moet worden aangetoond en heeft eveneens vermeld op welke manier dit zou moeten, onder meer in zijn brieven van 1 juni en 6 september 2016. Anders dan eisers betogen, valt niet in te zien dat dit niet van eisers/referent verlangd kan worden, omdat het aanvragen van leningen volgens hen zinloos zou zijn. Eisers gaan hiermee immers eraan voorbij dat, nog daargelaten of deze stelling correct is, juist door het aanvragen van een lening op eenvoudige wijze betalingsonmacht zou kunnen worden aangetoond als deze lening inderdaad zou zijn geweigerd. Nu eisers ervoor gekozen hebben dit na te laten, staat niet vast dat het voor hen onmogelijk is om, eventueel met behulp van derden, bijvoorbeeld Stichting Vluchtelingenwerk, een lening te verkrijgen. De enkele stelling van eisers dat het indienen van een aanvraag voor een lening vanwege de gestelde bijstandsuitkering van referent geen zin heeft, omdat die toch zal worden afgewezen, is daarvoor onvoldoende. Aldus staat de betalingsonmacht van eisers en/of referent niet vast. Daarmee is niet voldaan aan de voorwaarden voor vrijstelling zoals neergelegd in artikel 3.34a aanhef en onder j van het VV.

11. Eisers worden niet gevolgd in hun stelling dat de hoogte van de leges in de weg staat aan het in behandeling laten nemen van een aanvraag voor gezinshereniging op grond van artikel 8 van het EVRM en aldus in strijd is met het doel en nuttig effect van de richtlijn 2003/86 /EG van de Raad van de Europese Unie van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (de Gezinsherenigingsrichtlijn) en het evenredigheidsbeginsel. Nog daargelaten de vraag in hoeverre in dit geval sprake is van gezinsleven als beschermd door de richtlijn, is van enige strijdigheid daarmee geen sprake, nu de aanvrager van gezinshereniging op grond van artikel 8 van het EVRM op eenvoudige wijze kan aantonen niet te kunnen beschikken over middelen om aan de legesverplichting te kunnen voldoen. Indien daaraan wordt voldaan zal verweerder, zoals ook ter zitting is benadrukt, bepalen dat op grond van artikel 3.34a, aanhef onder j, van het VV geen leges zijn verschuldigd.

12. De slotsom is derhalve dat eisers de gestelde betalingsonmacht (van referent) niet hebben aangetoond. Verweerder heeft dan ook terecht de aanvragen buiten behandeling gesteld wegens het niet voldoen aan het legesvereiste.

13. Het beroep is ongegrond.

14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S. van der Hell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2017.

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel