Home

Rechtbank Den Haag, 08-05-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:4966, AWB - 17 _ 7763

Rechtbank Den Haag, 08-05-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:4966, AWB - 17 _ 7763

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
8 mei 2017
Datum publicatie
22 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2017:4966
Zaaknummer
AWB - 17 _ 7763

Inhoudsindicatie

- Opvolgende aanvraag

- Eritrese nationaliteit niet aangetoond

- Beroep ongegrond

Uitspraak

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

Zaaknummer: AWB 17/7763

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 8 mei 2017 in de zaak tussen

gemachtigde mr. J.J. Bronsveld,

en

gemachtigde mr. J.M. van Leeuwen.

Procesverloop

Bij besluit van 10 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak AWB 17/8165, plaatsgevonden op 20 april 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig A. Idris, tolk in de Tigrinya taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres is volgens eigen verklaring van Eritrese nationaliteit. Zij heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum].

2. Op 18 september 2013 heeft eiseres een aanvraag voor een asielvergunning voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 26 september 2013 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw (oud). Deze rechtbank, zittingsplaats Assen, heeft bij uitspraak van 28 oktober 2013 (AWB 13/25215) het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft bij uitspraak van 23 januari 2014 het door eiseres ingestelde hoger beroep kennelijk ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd (kenmerk 201311501/1/V2).

3. Op 17 september 2015 heeft eiseres opnieuw een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 21 september 2015 is deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d van de Vw en is aan eiseres een inreisverbod voor de duur van 2 jaar opgelegd. Het door eiseres tegen dit besluit ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, op 16 oktober 2015 ongegrond verklaard (AWB 14/17295). Eiseres heeft tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld.

4. Op 6 april 2017 heeft eiseres de onderhavige asielaanvraag ingediend. Eiseres heeft aangevoerd dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Onder verwijzing naar een taalanalyse in de vorm van een ‘Letter of Confirmation’ van 25 februari 2016 van het College of Social Science and Languages Departement of Tigrigna van de Mekelle University te Mekelle, in Ethiopië, heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat zij haar Eritrese nationaliteit heeft aangetoond. Ook heeft eiseres zowel de Eritrese en de Ethiopische ambassade bezocht en heeft zij tevens contact opgenomen met de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). Eiseres verkeert in bewijsnood om op andere wijze aan te tonen dat zij afkomstig is uit Eritrea.

5. Verweerder heeft de onderhavige asielaanvraag van eiseres, met een verwijzing naar artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw, opnieuw niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat geen sprake is van voor de beoordeling van de asielaanvraag relevante nieuwe elementen of bevindingen. Aan de door eiseres ingebrachte taalanalyse kan niet de waarde worden gehecht die zij daar aan geeft. Verweerder verwijst hierbij naar opmerkingen bij de ‘Letter of Confirmation’ van het Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (TOELT) van 16 februari 2017. Eiseres heeft tot op heden haar Eritrese afkomst niet aangetoond, aldus verweerder.

6. Op wat eiseres daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.

De rechtbank oordeelt als volgt.

7. Ingevolge artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van deze wet niet-ontvankelijk worden verklaard in de zin van artikel 33 van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling een opvolgende aanvraag heeft ingediend waaraan door hem geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag zijn gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

8. Bij de beoordeling van het beroep stelt de rechtbank voorop dat uit de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1759) volgt dat er voor de bestuursrechter in vreemdelingenzaken geen ruimte meer bestaat om ambtshalve het zogeheten ne bis in idem-beoordelingskader toe te passen. Dit betekent dat de bestuursrechter dient te toetsen of verweerder in het licht van de aangevoerde beroepsgronden niet ten onrechte tot het bestreden besluit is gekomen.

9. De eerste asielaanvraag van eiseres is afgewezen omdat haar identiteit, nationaliteit en herkomst onvoldoende waren komen vast te staan. De vraag die nu voorligt is of eiseres met de door haar ingebrachte taalanalyse (Letter of Confirmation) van 25 februari 2016 in ieder geval haar nationaliteit wel heeft aangetoond.

10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich onder verwijzing naar het weerwoord van TOELT op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door eiseres overgelegde taalanalyse onvoldoende is om de nationaliteit van eiseres aan te tonen. Verweerder heeft daarbij kunnen tegenwerpen dat de voor de taalanalyse gebruikte opname is vervaardigd buiten toezicht en controle van verweerder. Ook heeft verweerder er op mogen wijzen dat een taalanalyse in het geval van eiseres geen uitsluitsel kan bieden voor de vaststelling van haar nationaliteit. Eiseres heeft immers gesteld uit het grensgebied van Eritrea en Ethiopië te komen en de in de taalanalyse onderzochte taal Tigrinya is geografisch niet eenduidig te plaatsen in Eritrea. Mede op grond hiervan wordt door verweerder geen taalanalyse in deze taal aangeboden. De rechtbank kan verweerder hierin volgen. Verweerder was kan ook niet gehouden om met de door eiseres overgelegde opname een eigen onderzoek te verrichten.

11. Ook heeft verweerder aan eiseres kunnen tegenwerpen dat de taalanalyse de bevindingen en overwegingen uit de eerste procedure, waarin is vastgesteld dat eiseres slechts summier en onjuist heeft verklaard over haar gestelde woongebied in Eritrea, niet heeft weerlegd. Niet in geschil is dat verweerder het weerwoord van TOELT van 16 februari 2017 eerst bij het voornemen van 6 april 2017 aan eiseres en haar gemachtigde heeft toegestuurd. Eiseres wordt gevolgd in haar standpunt dat het weerwoord eerder aan haar toegezonden had kunnen worden. Dit is ter zitting door verweerder erkend. De rechtbank is echter van oordeel dat de late toezending van het weerwoord niet de conclusie rechtvaardigt dat eiseres hierdoor in haar belangen is geschaad. Niet gesteld of gebleken is immers dat eiseres niet voldoende op het weerwoord heeft kunnen reageren bij zienswijze of in beroep. Ook is ter zitting niet gebleken van (het opvragen van) een nadere reactie door eiseres van deskundigen naar aanleiding van dit weerwoord. Eiseres wordt dan ook niet gevolgd in haar standpunt dat zij daarvoor alsnog de gelegenheid moet krijgen.

12. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet heeft aangetoond de Eritrese nationaliteit te bezitten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft zij met haar gestelde bezoeken aan de Ethiopische en Eritrese ambassade en het inbrengen van een visitekaart van een medewerker van het IOM evenmin aannemelijk gemaakt dat zij in dit kader in bewijsnood verkeert.

13. De toetsing in het kader van de Bahaddar-uitspraak, thans neergelegd in artikel 83.0a van de Vw, kan eiseres niet baten. Van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden, als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998 in de zaak Bahaddar tegen Nederland (JV 1998/45), is de rechtbank niet gebleken.

14. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de asielaanvraag terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Aan bespreking van de overige beroepsgronden komt de rechtbank niet meer toe.

15. Het beroep is ongegrond.

16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Rechtsmiddel