Home

Rechtbank Den Haag, 03-05-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:4779, NL17.1546

Rechtbank Den Haag, 03-05-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:4779, NL17.1546

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
3 mei 2017
Datum publicatie
29 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2017:4779
Zaaknummer
NL17.1546

Inhoudsindicatie

- Iran

- asiel

- bekering tot christendom niet geloofwaardig

- beroep ongegrond

Uitspraak

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

Zaaknummer: NL17.1546V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 3 mei 2017 in de zaak tussen

gemachtigde: mr. B.W.M. Toemen,

en

gemachtigde: mr. A. Peeters.

Procesverloop Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 31 maart 2017 (het bestreden besluit).

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens is verschenen T. Wasseghi, tolk in de taal Farsi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

  1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en bezit de Iraanse nationaliteit. Op 19 november 2014 heeft zij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Bij besluit van 26 februari 2015 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Bij uitspraak van 25 maart 2015 (AWB 15/4103) heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van eiseres tegen dat besluit ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 19 mei 2015 (201502688/1/V3) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

  2. Op 9 december 2015 heeft eiseres haar tweede asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 11 december 2015 heeft verweerder deze aanvraag niet in behandeling genomen met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij uitspraak van 8 januari 2016 (AWB 15/21999) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, het beroep van eiseres tegen dat besluit ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 10 maart 2016 (201600340/1/V3) heeft de Afdeling de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

  3. Op 17 november 2016 heeft eiseres haar derde asielaanvraag ingediend. Bij brief van 22 november 2016 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat de uiterste datum waarop eiseres aan Italië overgedragen had moeten worden, is verstreken en dat Nederland daarmee verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van haar asielaanvraag.

  4. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij is bekeerd tot het christendom. Zij had een moeizame relatie met haar schoonfamilie. Op een avond was er een grote ruzie waarbij eiseres ook werd geslagen. De volgende dag ging zij naar haar werk bij de tandartspraktijk. [naam tandarts], de tandarts voor wie zij al een aantal jaar werkte, schrok van hoe eiseres er uit zag. Vervolgens heeft ze bij hem haar hart gelucht, waarop hij een hand op haar hoofd legde en voor haar begon te bidden. Vanaf dat moment voelde eiseres zich rustiger en is ze vragen aan [naam tandarts] gaan stellen over het christelijke geloof. Uiteindelijk heeft ze haar echtgenoot erover verteld. Eerst is hij kwaad geworden en 10 dagen weggeweest. Toen hij weer naar huis kwam hebben zij besloten het land te verlaten en zijn zij samen naar Nederland gevlucht. Inmiddels is de echtgenoot van eiseres teruggekeerd naar Iran. Eiseres heeft haar doopakte en een video waarop haar doop te zien is naar haar echtgenoot gestuurd. Deze film heeft hij aan de familie van eiseres laten zien en aan de Iraanse autoriteiten, om zo van haar te kunnen scheiden. Sinds de bekering van eiseres bekend is geworden in Iran, worden zowel zij als haar familie telefonisch bedreigd. Ook heeft de schoonfamilie van eiseres stenen tegen de ruiten van haar ouderlijk huis gegooid.

  5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres acht verweerder geloofwaardig. Verweerder acht de gestelde bekering tot het christendom niet geloofwaardig en daarmee de gestelde problemen die eiseres naar aanleiding van de bekering heeft ondervonden evenmin. Daarnaast heeft verweerder overwogen dat de verklaringen over deze problemen ook op zichzelf niet geloofwaardig zijn. Tot slot heeft verweerder bij zijn oordeel betrokken dat eiseres op verschillende manieren frauduleus heeft gehandeld om in een betere positie te geraken. Zo heeft zij tijdens de twee vorige door haar doorlopen asielprocedures niet de waarheid verteld en informatie achtergehouden. Ook heeft zij geen gehoor heeft gegeven aan aanzeggingen om Nederland te verlaten en pas opnieuw asiel aangevraagd toen de overdrachtstermijn was verstreken.

  6. Op wat eiseres daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.

De rechtbank oordeelt als volgt.

7. Verweerder heeft aan zijn standpunt dat de gestelde bekering van eiseres niet geloofwaardig is, onder meer het volgende ten grondslag gelegd. Eiseres heeft het proces van haar bekering tot het christendom niet inzichtelijk gemaakt, gelet op het volgende. Zij heeft niet consistent verklaard over het moment waarop zij is bekeerd tot het christendom. Enerzijds heeft zij gesteld dat zij in Iran al christen was geworden, terwijl zij daarna verklaard heeft dat zij op het moment van de belijdenis in Nederland, op 2 augustus 2015, christen is geworden. Daarnaast wekt het bevreemding dat [naam tandarts] uit het niets voor haar ging bidden, nu hij wist dat eiseres moslim was. Ook heeft hij vragen van eiseres over zijn gedragingen eerder nooit willen beantwoorden. Verder vindt verweerder het vreemd dat eiseres enkel met [naam tandarts] heeft gesproken over het christendom en niet op andere manieren informatie heeft ingewonnen. Voorts heeft eiseres vaag en oppervlakkig verklaard over wat haar zo aansprak in het christendom en blijft zij vaag en algemeen over haar motieven voor de bekering tot het christendom en de betekenis die de bekering voor haar heeft gehad. Ten aanzien van de verklaringen van verschillende kerkelijke instanties in Nederland die eiseres heeft overgelegd, stelt verweerder zich op het standpunt dat deze niet tot een ander oordeel kunnen leiden. Dergelijke verklaringen kunnen dienen ter onderbouwing van een gestelde bekering, maar dat neemt niet weg dat van eiseres verwacht mag worden dat zij zelf overtuigende verklaringen aflegt over haar bekering. Daarin is zij niet geslaagd. Bovendien overtuigt de inhoud van de overgelegde verklaringen niet, nu hieruit slechts blijkt dat eiseres een kerk bezoekt, deelneemt aan diensten en bijbellessen volgt, maar niet waarom er sprake is van een oprechte en overtuigende bekering. Tot slot heeft verweerder overwogen dat eiseres voldoende kennis heeft over het christendom, maar dat dit op zichzelf onvoldoende is om de bekering geloofwaardig te achten.

8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich met de hiervoor weergegeven motivering niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de gestelde bekering van eiseres niet geloofwaardig is. Zoals volgt uit jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 15 juli 2014, ELCI:NL:RVS:2014:2801) kan verweerder bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van een bekering doorslaggevend gewicht toekennen aan de motieven voor en het proces van bekering. Dit geldt in temeer indien een vreemdeling - zoals eiseres in dit geval - afkomstig is uit een land waar een bekering tot een andere dan de daar gangbare geloofsovertuiging maatschappelijk onacceptabel is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 23 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:888). Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiseres met haar verklaringen onvoldoende inzicht heeft gegeven in haar motieven voor en het proces van bekering, nu zij hierover slechts vage en algemene verklaringen heeft afgelegd. De uitleg die eiseres in beroep heeft gegeven, namelijk dat zij in Iran heeft gekozen om het christelijke geloof te gaan belijden maar pas in Nederland daadwerkelijk christen is geworden, kan niet tot een ander oordeel leiden. Dat er sprake was van een proces heeft verweerder niet ontkend, maar van belang is dat zij dit proces noch haar motieven inzichtelijk heeft gemaakt.

9. Het beroep is ongegrond.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2017.

griffier

rechter

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.