Home

Rechtbank Den Haag, 26-04-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:4533, 17/3230

Rechtbank Den Haag, 26-04-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:4533, 17/3230

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
26 april 2017
Datum publicatie
29 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2017:4533
Zaaknummer
17/3230

Inhoudsindicatie

Afghanistan, AMV, geen persoonlijke vrees voor vervolging/3 EVRM risico, geen 15C Kabul, beroep ongegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

Zaaknummer: AWB 17/3230

V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 26 april 2017 in de zaak tussen

gemachtigde mr. C.G. Matze,

en

gemachtigde mr. N.H.T. Janssen.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 18 januari 2017 (het bestreden besluit).

De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 13 april 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig D. Madjlessi, tolk in de taal Dari. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Afghaanse nationaliteit. Op 24 februari 2016 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Hij heeft aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd dat hij in oktober of november 2015 Afghanistan heeft verlaten vanwege de onveilige situatie in Afghanistan. Daarnaast had hij problemen met zijn vader, die verslaafd ia aan drugs. Zijn vader wilde dat hij zou stoppen met school om te gaan werken en heeft hem geslagen. Ook ondervond eiser discriminatie vanwege zijn etniciteit (Hazara). Hij werd mishandeld door de schoolmeester en uitgescholden door andere scholieren. Bij terugkeer vreest eiser dat zijn problemen alleen maar erger worden. Hij zal niet meer naar school kunnen en hij heeft een schuld bij zijn tante die hij moet aflossen.

2. Bij besluit van 14 juni 2016 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Bij uitspraak van 11 juli 2016 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van eiser gegrond verklaard en voornoemd besluit vernietigd.

3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag opnieuw afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vw. Verweerder acht eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Verweerder volgt eiser niet in de door hem geschetste familieproblemen waardoor hij zou zijn mishandeld door zijn vader, omdat eiser hierover tegenstrijdig heeft verklaard. In algemene zin acht verweerder het wel aannemelijk dat eiser vroegtijdig is gestopt met school om te gaan werken. Voorts acht verweerder niet geloofwaardig dat eiser op school zou zijn mishandeld, omdat niet is gebleken van littekens terwijl hij wel heeft verklaart deze te hebben. Dat eiser bij terugkeer vreest niet meer naar school te kunnen en geld verschuldigd is aan zijn tante, houdt geen verband met vluchtelingschap of ernstige schade. Met betrekking tot de discriminatie vanwege eisers etniciteit, stelt verweerder zich op het standpunt dat dit onvoldoende zwaarwegend is voor de conclusie dat eiser te vrezen heeft voor vervolging. Uit eisers verklaringen blijkt niet dat hij dusdanige discriminatie heeft ondervonden dat hij niet langer op sociaal en maatschappelijk gebied kon functioneren. Zo is eiser van zijn 6e tot zijn 12e jaar naar school gegaan, is hij door de Afghaanse autoriteiten in het bezit gesteld van een identiteitsdocument en had hij toegang tot medische voorzieningen. Tot slot stelt verweerder zich op het standpunt dat in Afghanistan geen sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw en dat voorts niet is gebleken dat eiser behoort tot een kwetsbare minderheidsgroep.

4. Eiser heeft in beroep gemotiveerd betwist dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over de problemen met zijn vader, zodat ten onrechte ongeloofwaardig is geacht dat eiser is mishandeld door zijn vader. Bij terugkeer naar Afghanistan vreest eiser voor eerwraak, nu hij door weg te lopen de eer van zijn vader heeft bedoezeld. Omdat eiser niet terug kan naar zijn ouders, heeft hij geen sociaal netwerk in Kabul en kan hij daar niet veilig verblijven. Eiser verwijst daarbij naar het algemeen ambtsbericht inzake Afghanistan van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van november 2016 (het ambtsbericht), p. 33. Voorts doet eiser een beroep op het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) en zijn recht op veilig op te groeien. Verweerder dient ervoor zorg te dragen dat eiser door de kinderbescherming of een ngo beschermd wordt. Tot slot betoogt eiser dat de veiligheidssituatie in Kabul dusdanig is verslechter dat er thans sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw. Hij verwijst daartoe naar p. 37 van het ambtsbericht.

De rechtbank oordeelt als volgt.

5. Eiser heeft verklaard dat hij vanaf zijn zevende jaar tot aan zijn vertrek uit Afghanistan naar school is geweest, maar dat zijn vader hem in de periode voor zijn vertrek steeds meer onder druk zette om te stoppen met school, zodat hij meer kon gaan werken. Anders dan verweerder heeft gesteld, volgt hier naar het oordeel van de rechtbank niet uit dat eiser jarenlang zonder toestemming van zijn vader naar school zou zijn gegaan. Verweerder zich dan ook ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over de problemen met zijn vader. De rechtbank volgt eiser echter niet in zijn stelling dat hij te vrezen heeft voor eerwraak. Dat eiser problemen had met zijn vader over de vraag of hij wel of niet naar school mocht blijven gaan, maakt niet dat eiser bij terugkeer te vrezen heeft voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daarbij acht de rechtbank met name van belang dat eiser tijdens het nader gehoor niet heeft verklaard dat hij bij terugkeer vreest voor zijn vader. Ook heeft eiser verklaard dat als hij terug moet naar Afghanistan, hij bij weer bij zijn familie kan wonen. Gelet op het voorgaande kan verweerders conclusie dat eiser op grond van zijn persoonlijke situatie geen reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM in stand blijven.

6. De rechtbank volgt eiser evenmin in zijn betoog dat hij geen sociaal netwerk heeft in Kabul en hij reeds daarom niet veilig is in Kabul, omdat hij gelet op het voorgaande niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet terug kan naar zijn familie. Hetzelfde geldt voor eisers beroep op het IVRK en zijn betoog dat hij opgevangen dient te worden door de kinderbescherming of een ngo.

7. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er in Afghanistan, meer in het bijzonder Kabul, geen sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw. De rechtbank verwijst voor dit oordeel naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2731), waarin is geoordeeld dat er in Afghanistan geen sprake is van een uitzonderlijke situatie als hiervoor bedoeld. De Afdeling heeft bij dit oordeel een groot aantal recente documenten betrokken die eveneens door de minister van Buitenlandse Zaken zijn betrokken bij het opstellen van het ambtsbericht, zodat er geen aanleiding bestaat om op grond van het ambtsbericht tot een ander oordeel te komen dan de Afdeling.

8. Het beroep is ongegrond.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2017.

Rechtsmiddel