Home

Rechtbank Den Haag, 26-04-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:4519, NL17.1460

Rechtbank Den Haag, 26-04-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:4519, NL17.1460

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
26 april 2017
Datum publicatie
30 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2017:4519
Zaaknummer
NL17.1460

Inhoudsindicatie

Dublinprocedure.

Italië.

Uitspraak

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

Zaaknummer: NL17.1460

[naam], eiser,

gemachtigde mr. M.C.M. van der Mark,

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde mr. V.A.M.W. ’t Hoen.

Procesverloop

Bij besluit van 30 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.1461, plaatsgevonden op 20 april 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door bovengenoemde gemachtigde. Als tolk is verschenen J.E. Hynd (Engelse taal).

Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is van Nigeriaanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum].

2. Uit de gegevens van Eurodac is gebleken dat eiser op 26 juni 2014 in Italië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Eiser heeft verklaard dat de Italiaanse autoriteiten eisers verzoek hebben afgewezen. Eiser is in januari 2016 naar Duitsland vertrokken. Op 11 februari 2017 is hij Nederland binnen gereisd. Op 13 februari 2017 heeft eiser een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft op 1 maart 2017 Italië verzocht eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, van de Verordening (EU) nr. 603/2013 (Dublinverordening). Op 15 maart 2017 hebben de Italiaanse autoriteiten ingestemd met het terugnameverzoek.

3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) omdat Italië op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. In wat eiser heeft aangevoerd ziet verweerder geen aanleiding om op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken.

4. Eiser heeft aangevoerd dat ten aanzien van Italië niet langer meer van het

interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser is van mening dat er sprake is

van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en van de

opvangvoorzieningen in Italië op grond waarvan hij een reëel risico zal lopen op

onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (EU) (hierna: het Handvest). De opvanglocaties in Italië voldoen volgens eiser niet aan de minimumeisen zoals onder meer bepaald in de Opvangrichtlijn. De grote aantallen vluchtelingen en migranten die de laatste jaren Italië hebben bereikt brengen met zich dat de limiet aan opvangcapaciteiten inmiddels is bereikt.

Eiser beroept zich op de volgende documenten:

a. a) Het rapport van Schweizerische Flüchtlingshilfe (SFH) Reception conditions in Italy

van augustus 2016.

b) Het rapport van Artsen zonder Grenzen “Out of Sight, Asylum seekers and refugees in

Italy” van maart 2016.

c) AIDA Country Report Italy Update van maart 2017

d) Human Rights Watch (HRW) over 2016: World report 2017-European Union.

De rechtbank oordeelt als volgt.

5. Ingevolge artikel 30, eerste lid, van de Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw niet in behandeling genomen, indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.

6. Niet in geschil is dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. In geschil is of ten aanzien van Italië kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In zijn algemeenheid mag verweerder er naar het oordeel van de rechtbank vanuit gaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen tegenover eiser nakomt. Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Italië dit niet doet.

7. De rechtbank overweegt dat verweerder zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat Italië zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen en dat bij terugkeer een situatie zal ontstaan in strijd met artikel 4 van het Handvest. De rechtbank betrekt hierbij dat verweerder ten aanzien van de bij de zienswijze overgelegde rapporten in het bestreden besluit een gemotiveerd standpunt heeft ingenomen en daarbij op alle rapporten is ingegaan. Eiser heeft hier in de gronden van beroep geen inhoudelijke reactie op gegeven zodat de rechtbank deze rapporten niet afzonderlijk zal beoordelen. De rechtbank overweegt verder dat in meerdere arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), zie onder meer het arrest van 26 november 2015 in de zaak J.A. en anderen tegen Nederland, nr. 21459/14, en van 9 juni 2016 in de zaak S.M.H. tegen Nederland, nr. 5868/13, is geoordeeld dat de structuur van en de algehele omstandigheden in het Italiaanse opvangsysteem niet zodanig zijn dat overdracht aan dat land zonder meer leidt tot een met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest strijdige situatie. Er zijn weliswaar tekortkomingen in de opvangvoorzieningen, maar deze zijn niet zo ernstig dat ze aan de overdracht van asielzoekers aan Italië in de weg moeten staan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft onder meer bij uitspraak van 10 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2278) geoordeeld dat de situatie in Italië niet zodanig is verslechterd dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Meer recent heeft de Afdeling in de uitspraken van 16 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2533), 9 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3291) en 16 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:73) eveneens geoordeeld dat ten aanzien van Italië nog steeds kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.

8. De rechtbank is van oordeel dat de rapporten waarnaar eiser in beroep heeft verwezen, geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Italië schetsen dan reeds in voormelde rechtspraak is beoordeeld. Er is sprake van tekortkomingen, maar er zijn onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van ernstige structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Italië op grond waarvan niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.

9. De rechtbank merkt hierbij op dat uit het SFH-rapport weliswaar volgt dat er zorgen bestaan over de toegang tot de asielprocedure en rechtshulp in Italië, maar niet dat de rechtshulpverlening aan Dublinclaimanten of de aanwezige rechtsbescherming zodanig slecht is dat eiser reeds om die reden een reëel risico op ernstige schade loopt. Ook kan daaruit niet worden opgemaakt dat een risico op refoulement bestaat zonder de mogelijkheid van een effectief rechtsmiddel daartegen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de Italiaanse autoriteiten door middel van het claimakkoord hebben bevestigd de asielaanvraag van eiser in behandeling te zullen nemen.

10. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding hoeven zien toepassing te geven aan artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening dan wel artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.

11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Rechtsmiddel