Home

Rechtbank Amsterdam, 15-06-2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:4127, 13/650317-16 (13BRUG)

Rechtbank Amsterdam, 15-06-2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:4127, 13/650317-16 (13BRUG)

Gegevens

Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
15 juni 2017
Datum publicatie
16 juni 2017
ECLI
ECLI:NL:RBAMS:2017:4127
Zaaknummer
13/650317-16 (13BRUG)

Inhoudsindicatie

Een 39-jarige man is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk voor handel in harddrugs en deelname aan een criminele organisatie

Uitspraak

VONNIS

Parketnummer: 13/650317-16 (13BRUG)

Datum uitspraak: 15 juni 2017

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboortegegevens] 1979,

opgegeven verblijfadres [adres] .

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 17 en 18 mei 2017 en 1 juni 2017.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mr. A.M. Lobregt en mr. S.M. van der Veen en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. P. Figge naar voren hebben gebracht.

2 Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 1 januari 2015 tot en met 13 juni 2016 heeft schuldig gemaakt aan

  1. deelname aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het overtreden van (enkele bepalingen van) de Opiumwet;

  2. (mede)plegen van het verhandelen en opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en/of heroïne en/of MDMA;

  3. (mede)plegen van het verrichten van voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen ten aanzien van de misdrijven genoemd in artikel 10 lid 4 en 5 van de Opiumwet;

voorts is aan verdachte – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 13 juni 2016 heeft schuldig gemaakt aan

4. het voorhanden hebben van een vuurwapen van het merk Glock, munitie en een patroonhouder;

5. (medeplegen van) het bezit van 875 gram amfetamine;

6. (medeplegen van) het bezit van 997 gram hasjiesj en/of 489 gram hasjiesj.

De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3 Voorvragen

3.1

De geldigheid van de dagvaarding: nietigheid met betrekking tot feit 3

3.1.1

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting betoogd dat de dagvaarding wat betreft feit 3 nietig dient te worden verklaard, omdat deze niet voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de tenlastelegging geen enkele nadere feitelijke concretisering van voorbereidingshandelingen bevat.

3.1.2

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de tenlastelegging voldoende duidelijk is en dat verdachte wordt verweten dat hij cocaïne voorhanden heeft gehad om te dealen. De manier waarop dit feit is ten laste gelegd kan niet leiden tot nietigheid van de dagvaarding.

3.1.3

Het oordeel van de rechtbank

Op grond van artikel 261 Sv moet de tenlastelegging een opgave behelzen van het feit dat ten laste wordt gelegd alsmede de omstandigheden waaronder het zou zijn begaan, zodat duidelijk is waartegen de verdachte zich moet verdedigen. In het geval de tenlastelegging hieraan niet voldoet, kan de tenlastelegging niet als grondslag van het onderzoek ter terechtzitting dienen met als gevolg dat de dagvaarding (al dan niet gedeeltelijk) nietig moet worden verklaard. De begrijpelijkheid van een tenlastelegging moet mede worden bezien tegen de achtergrond van het dossier.

De rechtbank is van oordeel dat de dagvaarding in de onderhavige zaak gedeeltelijk, namelijk met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde, nietig dient te worden verklaard. De tenlastelegging is in de context van dit dossier onvoldoende specifiek. De tenlastelegging behelst namelijk de beschuldiging dat verdachte, ter voorbereiding van misdrijven strafbaar gesteld in artikel 10, lid 4 en 5 van de Opiumwet, verschillende soorten drugs in zijn bezit heeft gehad. Het dossier bevat geen onderdeel dat duidelijk is toegespitst op deze beschuldiging. Wel komen in het dossier verschillende onderzoeksbevindingen voor die verband lijken te houden met het voorhanden hebben of krijgen van drugs. De gedachten kunnen daarbij uitgaan naar het voorhanden hebben van de cocaïne die een koerier (zelf) zal gaan afleveren, maar bijvoorbeeld ook naar gesprekken die erop lijken te duiden dat grotere hoeveelheden drugs worden ingekocht ten behoeve van de handel. De vermelding van MDMA, waar ook verwijzingen naar te vinden zijn in het dossier, en heroïne in de tenlastelegging van feit 3 komen de duidelijkheid ook niet ten goede. Uit de tekst van de tenlastelegging kan, ook in samenhang bezien met het dossier, dus niet zonder meer worden afgeleid welke concrete gedragingen verdachte onder dit feit worden verweten. De dagvaarding voldoet in zoverre niet aan de eisen van artikel 261 Sv. Het hiervoor onder 3.1.2 weergegeven standpunt dat het Openbaar Ministerie eerst bij requisitoir heeft ingenomen mag niet meer baten, omdat het aan verdachte gemaakte verwijt al in een eerder stadium duidelijk moet zijn, onder meer zodat de verdediging weet waar zij zich op heeft voor te bereiden. De dagvaarding zal dan ook ten aanzien van feit 3 nietig worden verklaard. De verdere standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging met betrekking tot feit 3 worden hierna dan ook niet meer besproken.

De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding voor het overige geldig is.

3.2

Overige voorvragen van artikel 348 Sv

Deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4 Waardering van het bewijs

5 Bewezenverklaring

6 De strafbaarheid van de feiten

7 De strafbaarheid van verdachte

8 Motivering van de straffen en maatregelen

9 Voorlopige hechtenis

10 Beslag

11 Toepasselijke wettelijke voorschriften

12 Beslissing