Home

Rechtbank Amsterdam, 28-03-2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:2314, AWB - 16 _ 5070

Rechtbank Amsterdam, 28-03-2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:2314, AWB - 16 _ 5070

Gegevens

Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
28 maart 2017
Datum publicatie
23 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:RBAMS:2017:2314
Zaaknummer
AWB - 16 _ 5070

Inhoudsindicatie

Omgevingsvergunning voor uitbreiding van [Hotel]. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van wijzigingen van ondergeschikte aard. Het gewijzigde bouwplan kon daarom niet worden meegenomen in bezwaar. Het gewijzigde bouwplan moet als nieuwe aanvraag worden beschouwd en het bestreden besluit als primair besluit. Rechtstreeks beroep tegen een primair besluit is niet mogelijk. Het beroep van eisers is dan ook niet-ontvankelijk. Het beroepschrift van eisers moet worden beschouwd als bezwaarschrift.

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummer: AMS 16/5070

[de persoon 2] ,

[de persoon 3] ,

[de persoon 4] ,

[de persoon 5] , allen wonende te Amsterdam, eisers

(gemachtigde: mr. A.C.A.M. van Hest),

en

(gemachtigde: mr. S. Ugur).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [Hotel], te Amsterdam, vergunninghoudster (gemachtigde: mr. S.M. Stavenuiter).

Procesverloop

Bij besluit van 15 januari 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd vergunninghoudster een omgevingsvergunning te verlenen voor het project ‘het uitbreiden van de hotelkamers op de eerste tot en met de vierde verdieping aan de achterzijde en het vergroten van de balkons op de locatie [straatnaam] in Amsterdam’.

Bij besluit van 23 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van vergunninghoudster gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het project ‘uitbreiding van het gebouw aan de achterzijde van het gebouw door het dichtzetten van de voormalige verandazone door middel van puien voorzien van een frans balkon en het uitbreiden van de kapverdieping’.

Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2017. Eisers [de persoon 1] , [de persoon 2] en [de persoon 3] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Eisers [de persoon 5] en [de persoon 4] , hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder en vergunninghoudster hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Namens vergunninghoudster is verder verschenen [de man] , eigenaar van [Hotel] .

De rechtbank heeft onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep niet-ontvankelijk;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eisers te vergoeden;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 990,-.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.

2. De rechtbank is van oordeel dat eisers als directe buren rechtstreeks belanghebbenden zijn. Eisers wonen vlakbij, hebben zicht op delen van het bouwplan en de ruimtelijke uitstraling van het bouwplan is zodanig dat eisers als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. De rechtbank baseert zich hierbij op vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).

3. Anders dan verweerder en vergunninghoudster, is de rechtbank van oordeel dat het onderzoek naar de vraag of de wijzigingen van het bouwplan van ondergeschikte aard zijn, strekt tot bescherming van de belangen van eisers. De normen die hierover in de jurisprudentie zijn bepaald, hebben namelijk betrekking op de rechtsbescherming van eventuele belanghebbenden, zoals eisers. Anders dan vergunninghoudster heeft betoogd, staat het relativiteitsvereiste dus niet in de weg aan een beoordeling van deze grond van eisers.

4. Vervolgens komt de vraag aan de orde of de wijzigingen die gedurende de bezwaarprocedure zijn aangebracht in de aanvraag als van ondergeschikte aard kunnen worden beschouwd. Een dergelijke vraag dient per concreet geval te worden beantwoord. Uit de jurisprudentie van de Afdeling volgt dat de wijzigingen van het bouwplan moeten worden afgezet tegen het gehele bouwplan zoals oorspronkelijk is aangevraagd. De rechtbank constateert dat de uiterlijke verschijningsvorm van het nieuwe bouwplan geheel anders is. Op de eerste verdieping komt een dakterras in plaats van een balkon. Op de tweede en derde verdieping komt een Frans balkon in plaats van een gewoon balkon. Ook de kapverdieping wijzigt, van een uitbouw met een rechte gevel en een balkon naar een kapvorm zonder balkon. Hiermee is sprake van een gehele wijziging van de achterzijde van het hotel en niet van wijzigingen van ondergeschikte aard.

In dat kader merkt de rechtbank op dat zij uitgaat van de situatie zoals door verweerder vergund is. Dit betekent dat de rechtbank bij de beoordeling tevens het dakterras betrekt. De stelling van vergunninghoudster dat van de bouw daarvan zal worden afgezien is dus niet relevant. De stelling van verweerder dat wel sprake is van ondergeschikte wijzigingen, nu de belangen van derden niet worden geschaad omdat het bouwplan kleiner zou worden, onderschrijft de rechtbank niet. Dat de uitbouw op de tweede, derde en vierde verdieping kleiner wordt (en het dakterras overigens groter), is niet van doorslaggevende betekenis bij de vraag of sprake is van wijzigingen van ondergeschikte aard. De vraag is immers of alle wijzigingen in verhouding tot het gehele bouwplan in relatie tot de omgeving van beperkte aard en omvang zijn. Dat is hier niet het geval.

5. Dit leidt tot de conclusie dat de wijziging van het bouwplan niet mocht worden meegenomen in de bezwaarprocedure van de eerdere aanvraag. De wijziging van het bouwplan in de bezwaarfase had dus als nieuwe aanvraag moeten worden beschouwd. Bij het bestreden besluit is slechts een beslissing genomen op deze nieuwe aanvraag. Het bestreden besluit waarbij een omgevingsvergunning is verleend moet daarom als primair besluit worden opgevat. Tegen een primair besluit is geen beroep mogelijk bij de rechtbank. Het beroep van eisers is dus niet-ontvankelijk. Het beroepschrift van eisers dient als bezwaarschrift te worden aangemerkt.

6. Dit betekent dat verweerder nog een beslissing op het bezwaar van eisers dient te nemen. In het kader van de integrale heroverweging in bezwaar dient verweerder eisers ook in de gelegenheid te stellen te worden gehoord.

7. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat verweerder op het bezwaar van vergunninghoudster tegen de weigering van de omgevingsvergunning op de eerste aanvraag van 12 oktober 2015 nog geen beslissing heeft genomen.

8. De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb te bepalen dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.

9. De rechtbank ziet verder aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).

Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.E. Wijnker, voorzitter, en mr. B. de Vos en mr. J.W. Vriethoff, leden, in aanwezigheid van mr. C.M. Fleuren, griffier, op 28 maart 2017.

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel