Home

Rechtbank Amsterdam, 14-12-2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:8458, C/13/591921 / HA ZA 15-715

Rechtbank Amsterdam, 14-12-2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:8458, C/13/591921 / HA ZA 15-715

Gegevens

Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
14 december 2016
Datum publicatie
29 december 2016
ECLI
ECLI:NL:RBAMS:2016:8458
Zaaknummer
C/13/591921 / HA ZA 15-715

Inhoudsindicatie

Erfrecht. Rechtbank acht ism goede procesorde zich onbevoegd te verklaren. Nalatenschap is nog niet vereffend en verdeeld. Vruchtgebruik op koopwoning, hypotheeklasten, gebruikersvergoeding, verdeling.

Uitspraak

vonnis

Afdeling privaatrecht

zaaknummer / rolnummer: C/13/591921 / HA ZA 15-715

Vonnis van 14 december 2016

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,

eiser in conventie,

verweerder in reconventie,

advocaat mr. A.C. Kool,

tegen

1. [gedaagde sub 1], in zijn hoedanigheid van erfgenaam alsmede van vereffenaar,

wonende te [woonplaats] ,

2. [gedaagde sub 2], in zijn hoedanigheid van erfgenaam alsmede van vereffenaar,

wonende te [woonplaats] ,

3. [gedaagde sub 3], in haar hoedanigheid van executeur,

wonende te [woonplaats] ,

gedaagden in conventie,

eisers in reconventie,

advocaat mr. C.S.M. Ruijgrok.

Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagden gezamenlijk] genoemd worden. Gedaagden zullen afzonderlijk worden aangeduid als [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] .

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding van 31 juli 2015, met producties,

- de conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende conclusie van eis in reconventie, met producties,

-

het ambtshalve gewezen tussenvonnis van 14 oktober 2015, waarbij een comparitie van partijen is bepaald,

-

het proces-verbaal van comparitie van 26 oktober 201, met de daarin vermelde stukken, waaronder een akte wijziging van eis zowel in conventie al in reconventie.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten

2.1.

Op [datum] 2014 is [erflaatster] (hierna: erflaatster) overleden. Haar twee kinderen zijn [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . [gedaagde sub 3] is de zus van erflaatster.

2.2.

In het testament van erflaatster van 10 november 2006 (hierna: het testament) staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:

“(…) 3. Erfstelling

Ik benoem mijn beide kinderen tot mijn enige erfgenamen, zulks met toepassing van de wettelijke regels van plaatsvervulling.

(…)

5. Executele

Ik benoem mijn zuster [gedaagde sub 3] (…) tot bezorgster van mijn uitvaart en tot beheersexecuteur (…)”

2.3.

Op 1 juli 2014 hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ieder de nalatenschap aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving (hierna: beneficiaire aanvaarding). Op 10 november 2014 heeft [gedaagde sub 3] haar benoeming tot executeur-testamentair aanvaard.

2.4.

Bij leven was erflaatster getrouwd met [eiser] . Zij zijn in 2008 gehuwd onder het opmaken van huwelijkse voorwaarden. In de akte van de huwelijksvoorwaarden staat vermeld dat tussen de echtgenoten geen gemeenschap van goederen, hoe ook genaamd, zal bestaan.

2.5.

Erflaatster en [eiser] hebben in het najaar van 2008 een woning aan de [adres 1] (hierna: de koopwoning) gekocht. Voor de koopwoning werd een hypotheek afgesloten bij de Direktbank voor een bedrag van € 320.625,-. De koopwoning is in 2013 door erflaatster en [eiser] te koop gezet. Na het overlijden van erflaatster is [eiser] in de koopwoning blijven wonen en heeft hij de hypotheeklasten volledig betaald. Op 16 april 2015 is de koopwoning door [eiser] uit de verkoop gehaald.

2.6.

Ten tijde van de aankoop van de koopwoning hebben erflaatster en [eiser] een kapitaalverzekering eigen woning afgesloten bij Interlloyd Levensverzekering Maatschappij N.V. (hierna: de kapitaalverzekering). Uit hoofde van die verzekering is na het overlijden van erflaatster een bedrag van € 100.000,- op de hypotheek afgeboekt. [eiser] is de begunstigde van deze verzekering.

2.7.

Op 21 augustus 2013 heeft erflaatster zich volgens het uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens ingeschreven op het adres [adres 2] (hierna: de huurwoning). Zij is met haar zonen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de huurwoning gaan wonen. De huurovereenkomst stond op naam van erflaatster. [gedaagde sub 1] heeft na het overlijden van erflaatster de huurovereenkomst met betrekking tot de huurwoning voortgezet. [gedaagde sub 2] woont bij hem in.

2.8.

Erflaatster heeft op 25 september 2002 bij Aegon een lijfrenteverzekering (hierna: de lijfrenteverzekering) afgesloten. Uit hoofde van daarvan is na het overlijden van erflaatster aan [eiser] als eerste begunstigde op de polis een bedrag van € 10.000,- uitgekeerd.

2.9.

De kosten voor de uitvaart van erflaatster zijn uit de nalatenschap betaald. Van de door erflaatster afgesloten uitvaartverzekering is aan [eiser] een bedrag van € 4.944,77 uitgekeerd.

2.10.

Na het overlijden van erflaatster heeft haar werkgeefster uit hoofde van artikel 7:674 Burgerlijk Wetboek (BW) een bedrag van € 14.031,01 uitgekeerd op de bankrekening van erflaatster.

3 Het geschil

3.1.

[eiser] vordert na wijziging van eis – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

I. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] veroordeelt mee te werken aan de vestiging van een vruchtgebruik ten behoeve van [eiser] , op het in de nalatenschap van erflaatster vallende gedeelte van de koopwoning en de zich in de koopwoning bevindende inboedel die in de nalatenschap van erflaatster valt, door binnen veertien dagen na dit vonnis hun volledige medewerking te verlenen aan het passeren van een akte houdende vestiging vruchtgebruik door een door de rechtbank aan te wijzen notaris;

II. [gedaagden gezamenlijk] veroordeelt aan [eiser] te betalen van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dan wel dagdeel dat [gedaagden gezamenlijk] niet voldoet aan hetgeen waartoe zij zal zijn veroordeeld;

III. bepaalt dat indien [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in gebreke blijven te voldoen aan de medewerking waartoe zij zijn veroordeeld, het vonnis in de plaats treedt van de rechtshandelingen die [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voor het vestigen van het vruchtgebruik op de koopwoning en inboedel zoals voornoemd dienen te verrichten;

IV. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk veroordeelt om aan [eiser] ter zake van de aan hen toegekomen overlijdensuitkering een bedrag van € 14.031,01 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente;

V. voor recht verklaart dat [gedaagden gezamenlijk] als enig erfgenamen en derhalve rechtsopvolgers van erflaatster dan wel als executeur in haar nalatenschap gehouden zijn tot betaling van de maandelijkse rente over het in de nalatenschap van erflaatster vallende gedeelte van de hypotheekschuld;

VI. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voor zover mogelijk hoofdelijk, althans [gedaagde sub 3] , veroordeelt om aan [eiser] te voldoen een bedrag van € 10.117,46 zijnde het door [eiser] sinds het overlijden van erflaatster tot en met 31 juli 2015 betaalde bedrag aan hypotheekrente en WOZ met betrekking tot de koopwoning over het deel dat ten laste komt van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] als rechtsopvolgers van erflaatster;

VII. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voor zover mogelijk hoofdelijk, althans [gedaagde sub 3] , veroordeelt om aan [eiser] te voldoen een bedrag van € 741,45 per maand vanaf 1 augustus 2015 totdat [eiser] geen eigenaar meer is van de koopwoning;

VIII. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , althans [gedaagde sub 3] , veroordeelt om aan [eiser] af te geven alle roerende zaken zoals opgesomd in punt 13 van de dagvaarding, binnen veertien dagen na het eindvonnis, op straffe van een dwangsom van € 500,- per persoon per dag;

IX. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , althans [gedaagde sub 3] , veroordeelt de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.016,- te voldoen;

X. [gedaagden gezamenlijk] veroordeelt in de proceskosten, inclusief de nakosten.

3.2.

[gedaagden gezamenlijk] voert verweer.

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

in reconventie

3.4.

[gedaagden gezamenlijk] vordert na wijziging van eis – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

I. de huwelijkse voorwaarden van [eiser] en erflaatster afwikkelt op een nader door [gedaagden gezamenlijk] aan te geven wijze;

II. de verdeling vaststelt van de eenvoudige gemeenschap ten aanzien van de koopwoning, in die zin dat [eiser] in de gelegenheid wordt gesteld de koopwoning over te nemen tegen een koopsom die zal worden vastgesteld door een door de rechtbank aan te wijzen makelaar en onder de voorwaarden dat de overname binnen twee maanden na de waardevaststelling plaatsvindt en [gedaagden gezamenlijk] door de Direktbank wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de hypotheekschuld;

III. bepaalt dat, indien [eiser] de koopwoning niet overneemt dan wel aan de onder II genoemde voorwaarden niet wordt voldaan, de koopwoning dient te worden verkocht, in welk geval partijen aan de makelaar de opdracht dienen te geven tot verkoop van de woning tegen een door partijen in overleg met de makelaar te bepalen verkoopprijs;

IV. bepaalt dat, als [eiser] zijn medewerking aan de verstrekking van een verkoopopdracht niet verleent, het vonnis in de plaats treedt van zijn medewerking;

V. de verdeling vaststelt van de aan de hypotheek gekoppelde spaarpolis, in die zin dat deze aan [eiser] wordt toegescheiden tegen de economische waarde per [datum] 2014 indien hij de koopwoning overneemt, dan wel dat de spaarpolis wordt afgekocht en tussen partijen wordt verdeeld;

VI. de verplichting van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot medewerking aan de vestiging van het vruchtgebruik op de koopwoning opheft;

VII. [eiser] veroordeelt om, in geval van toewijzing van de vordering in conventie onder I, alle kosten in verband daarmee volledig te dragen;

VIII. [eiser] veroordeelt om vanaf 23 juni 2014 de volledige hypotheekrente en overige vaste lasten in verband met de koopwoning voor zijn rekening te nemen, althans een regeling te treffen als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;

IX. [eiser] veroordeelt om binnen acht dagen na betekening van dit vonnis [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 3] (al dan niet vergezeld door een deurwaarder) tot de koopwoning toe te laten, teneinde een beschrijving te kunnen maken van de tot de nalatenschap behorende inboedelzaken, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag;

X. [eiser] veroordeelt om binnen acht dagen na betekening van dit vonnis [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 3] (vergezeld van een door [gedaagden gezamenlijk] aan te wijzen makelaar) tot de koopwoning toe te laten, teneinde de waarde van de koopwoning te doen taxeren, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag;

XI. [eiser] veroordeelt om binnen acht dagen na betekening van dit vonnis de zich in de koopwoning bevindende videobanden waarop [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voorkomen aan hen te overhandigen, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag;

XII. [eiser] veroordeelt om binnen acht dagen na betekening van dit vonnis een bedrag uit hoofde van de uitvaartverzekering van € 4.944,77 aan de nalatenschap van erflaatster te voldoen;

XIII. voor recht verklaart dat de begunstiging van [eiser] ter zake de kapitaalverzekering en de lijfrenteverzekering schenkingen of andere giften zijn die dienen te worden aangemerkt als een legaat ten laste van de gezamenlijke erfgenamen, kosten rechtens.

3.5.

[eiser] voert verweer.

3.6.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4 De beoordeling

4.1.

De vorderingen in conventie onder I, II, III, V, VI en VII en de vorderingen in reconventie onder II tot en met X hebben alle betrekking op de koopwoning en zijn zodanig met elkaar verweven dat zij gezamenlijk worden behandeld.

De bevoegdheid van de rechtbank

4.2.

[eiser] stelt dat de kantonrechter ten aanzien van de vorderingen onder VI, VII en VIII in reconventie absoluut bevoegd is. Nu de overige vorderingen in reconventie geen waarde vertegenwoordigen die hoger is dan € 25.000,-, is de kantonrechter ook ten aanzien van die vorderingen bevoegd. Derhalve dient de rechtbank zich ten aanzien van alle vorderingen in reconventie onbevoegd te verklaren, aldus [eiser] .

4.3.

De rechtbank overweegt het volgende. De kantonrechter is op grond van artikel 4:33 lid 2 aanhef onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW) absoluut bevoegd om de verplichting tot medewerking aan de vestiging van het vruchtgebruik op te heffen. Dit betekent dat de rechtbank in beginsel ten aanzien van de vordering in reconventie onder VI niet bevoegd is. In conventie vordert [eiser] echter onder I dat ten behoeve van hem een vruchtgebruik wordt gevestigd op het gedeelte van de koopwoning dat in de nalatenschap van erflaatster is gevallen. Deze vordering hangt nauw samen met de vordering in reconventie onder VI (het is in feite het spiegelbeeld ervan) en bovendien hebben ook de overige reconventionele vorderingen alle betrekking hebben op dezelfde nalatenschap. Onbevoegdverklaring ten aanzien van de vorderingen in reconventie onder VI, VII en VII , zou betekenen dat alle vorderingen in reconventie moeten worden verwezen naar de kantonrechter en afzonderlijk van de conventie zullen worden behandeld. Gelet op deze omstandigheden, alsmede het feit dat het grootste gedeelte van de vorderingen onder de absolute bevoegdheid van de rechtbank valt, acht de rechtbank het in strijd met de goede procesorde om zich ten aanzien van de vorderingen in reconventie onbevoegd te verklaren.

Het vruchtgebruik op de koopwoning

4.4.

[eiser] maakt op grond van artikel 4:29 BW aanspraak op het vruchtgebruik van de koopwoning en de inboedel daarvan. [gedaagden gezamenlijk] betwist dat [eiser] hierop aanspraak kan maken en vordert dat de verplichting tot het vestigen van dit vruchtgebruik wordt opgeheven. Volgens [gedaagden gezamenlijk] heeft [eiser] de koopwoning niet nodig om in zijn verzorging te voorzien.

4.5.

De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 4:29 BW [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in beginsel verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan het vestigen van een vruchtgebruik ten behoeve van [eiser] op het gedeelte van de woning en de inboedel dat in de nalatenschap van erflaatster is gevallen. [eiser] voldoet immers aan de in dit artikel gestelde voorwaarden. Hij is de echtgenoot van erflaatster en woonde ten tijde van haar overlijden in de koopwoning, maar is door het testament rechthebbende van het deel van erflaatster in die koopwoning noch van haar deel van de inboedel.

4.6.

Artikel 4:33 lid 2 aanhef onder a BW bepaalt echter dat voor zover de echtgenoot aan het vruchtgebruik, de omstandigheden in aanmerking genomen, voor zijn verzorging geen behoefte heeft, de verplichting tot medewerking aan de vestiging van het vruchtgebruik kan worden opgeheven.

4.7.

Het voorgaande alsmede de omstandigheid dat ook bij artikel 4:29 BW de verzorgingsbehoefte van de echtgenoot van erflater een rol speelt, brengen met zich dat de rechtbank moet beoordelen of [eiser] voor zijn verzorging een vruchtgebruik op erflaatsters deel van de koopwoning behoeft. Daarbij is allereerst van belang dat de rechtbank vaststelt dat [eiser] en erflaatster ten tijde van haar overlijden gescheiden van elkaar leefden. Hoewel [eiser] dit heeft betwist, vormen de door [gedaagden gezamenlijk] overgelegde stukken voldoende onderbouwing van zijn stelling dat erflaatster alleen in de huurwoning woonde en dus niet meer bij [eiser] in de koopwoning. Uit die stukken blijkt immers dat slechts erflaatster de huurovereenkomst is aangegaan, zonder [eiser] , en dat slechts zij stond ingeschreven op het adres van de huurwoning. Gelet daarop is de enkele stelling van [eiser] dat hij en erflaatster ten tijde van haar overlijden nog samen waren, onvoldoende. De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van de stelling van [gedaagden gezamenlijk]

4.8.

Voorts weegt mee dat erflaatster en [eiser] in 2013 de koopwoning te koop hebben gezet. Bovendien heeft de koopwoning na het overlijden van erflaatster nog bijna een jaar te koop gestaan. Verder houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat [eiser] alleen woont en geen inwonende kinderen heeft die verzorging behoeven. Ook heeft hij na het overlijden van erflaatster de hypotheeklasten alleen gedragen, waaruit kan worden afgeleid dat [eiser] in staat is in zijn eigen onderhoud te voorzien. Gelet op al deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat [eiser] voor zijn verzorging geen vruchtgebruik behoeft op het gedeelte van de koopwoning dat in de nalatenschap van erflaatster is gevallen. De vorderingen in conventie onder I, II en III zullen dan ook worden afgewezen. Dit leidt ertoe dat [gedaagden gezamenlijk] geen belang meer heeft bij de vorderingen in reconventie onder VI en VII, zodat die eveneens zullen worden afgewezen.

De hypotheekrente en overige lasten van de koopwoning, de gebruiksvergoeding

4.9.

[eiser] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ongerechtvaardigd zijn verrijkt doordat zij voor de helft eigenaar zijn geworden van de koopwoning, maar de helft van de maandelijks verschenen hypotheekrente die na het overlijden van erflaatster voor hun rekening komt, niet hebben voldaan. Daarnaast heeft [eiser] de helft van de door hem voldane aanslag WOZ van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tegoed, aldus [eiser] .

4.10.

Voorop staat dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de nalatenschap beneficiair hebben aanvaard en dat de nalatenschap nog niet is vereffend en verdeeld. Daardoor is door het overlijden van erflaatster vooralsnog slechts de nalatenschap voor de helft eigenaar geworden van de koopwoning. Aldus bestaat tussen de nalatenschap en [eiser] met betrekking tot de koopwoning een eenvoudige gemeenschap in de zin van artikel 3:166 e.v. BW. Op grond van artikel 3:172 BW dient de nalatenschap voor de helft bij te dragen aan de vaste lasten als bedoeld in dat artikel. Zolang de nalatenschap niet is vereffend, verdeeld en aanvaard geldt dit (nog) niet voor [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in privé. De nalatenschap is vooralsnog ook samen met [eiser] hoofdelijk aansprakelijk voor de hypothecaire geldlening, waardoor ingevolge artikel 6:10 BW een draagplicht jegens elkaar voor de helft bestaat. Niet is in geschil dat [eiser] na het overlijden van erflaatster de volledige hypotheeklasten heeft betaald. Gelet op het voorgaande dient de nalatenschap voor de helft bij te dragen in de volledige hypotheeklasten en de overige vaste lasten. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] kunnen door de beneficiaire aanvaarding echter niet in privé voor deze kosten worden aangesproken, waardoor overigens van een ongerechtvaardigde verrijking van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ook geen sprake kan zijn.

4.11.

[gedaagden gezamenlijk] heeft in reconventie onder VIII gevorderd dat [eiser] een gebruiksvergoeding aan [gedaagden gezamenlijk] betaalt. [eiser] heeft immers uitsluitend het woongenot van de woning, waardoor het redelijk is dat [eiser] voor dat genot een vergoeding betaalt. Die vergoeding dient volgens [gedaagden gezamenlijk] gelijk te zijn aan het aandeel van de nalatenschap in de hypotheekrente en de overige vaste lasten die aan de woning zijn verbonden. De rechtbank begrijpt dat [gedaagden gezamenlijk] bij deze vordering optreedt in hoedanigheid van vereffenaar dan wel executeur van de nalatenschap.

4.12.

De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat [eiser] na het overlijden van erflaatster in de koopwoning is blijven wonen en daardoor het exclusief gebruik en genot van de woning heeft gehad. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben geen toegang tot de koopwoning en zijn derhalve van dit genot en gebruik verstoken, wat uit de aard van de zaak ook voor de nalatenschap geldt. Artikel 3:169 BW heeft mede tot strekking de deelgenoot die is verstoken van het gebruik en genot van een gemeenschappelijk goed, schadeloos te stellen bijvoorbeeld door het betalen van een gebruiksvergoeding. Bij de beantwoording van de vraag of en, zo ja, voor welk bedrag een gebruiksvergoeding aan de nalatenschap betaald moet worden, neemt de rechtbank op de voet van het bepaalde in artikel 3:166 lid 3 BW de redelijkheid en billijkheid die de rechtsbetrekking tussen partijen beheerst tot maatstaf. Met [gedaagden gezamenlijk] acht de rechtbank het gelet op het feit dat uitsluitend [eiser] in de woning woont en dat [eiser] geen aanspraak kan maken op het eerder besproken vruchtgebruik wegens afwezigheid van en verzorgingsbehoefte, redelijk dat de hoogte van de aan de nalatenschap toekomende gebruiksvergoeding gelijk is aan het aandeel van de nalatenschap in de hypotheeklasten en de overige lasten die aan de woning verbonden zijn (zie 4.10). [eiser] heeft in dit kader nog aangevoerd dat hij geen hogere gebruiksvergoeding zal hoeven te betalen dan de helft van de maandelijkse hypotheekrente en dus niet daarbij inbegrepen een aflossing van de hypothecaire schuld. [eiser] heeft echter op geen enkele wijze duidelijk gemaakt hoe de hypotheeklasten zijn opgebouwd. Bij gebreke van die onderbouwing gaat de rechtbank dan ook aan dit verweer voorbij.

Het gevolg van het voorgaande is dat de aanspraken over en weer volledig met elkaar kunnen worden verrekend en dat na (doorlopende) verrekening noch de nalatenschap noch [eiser] per saldo iets aan de ander hoeft te betalen.

4.13.

De voorgaande overwegingen leiden ten aanzien van de hypotheek- en vaste lasten en de gebruikskosten van de koopwoning tot het volgende.

De nalatenschap dient voor de helft bij te dragen in de volledige hypotheeklasten en de overige vaste lasten van de woning. Nu de in conventie onder V gevorderde verklaring voor recht echter niet tegen de nalatenschap is gericht, zal deze vordering worden afgewezen. Dit geldt ook voor de vorderingen tot betaling van de helft van die lasten (vorderingen in conventie onder VI en VII). Voorts geldt andersom dat de nalatenschap jegens [eiser] aanspraak kan maken op een gebruiksvergoeding ter hoogte van de door de nalatenschap verschuldigde hypotheeklasten en de overige lasten. De aanspraken over en weer zullen, zowel voor het verleden als voor de toekomst, geacht worden door middel van verrekening over een weer te zijn voldaan althans te worden voldaan, zodat per saldo noch de nalatenschap noch [eiser] daadwerkelijk iets aan de ander hoeft te betalen. De vordering in reconventie onder VIII, die zoals de rechtbank begrijpt is ingesteld door [gedaagden gezamenlijk] in hoedanigheid van vereffenaars althans executeur van de nalatenschap, is toewijsbaar zoals in het dictum vermeld.

Verdeling van de koopwoning en de spaarpolis en de toegang tot de koopwoning

4.14.

[gedaagden gezamenlijk] vordert in reconventie verdeling van de koopwoning (onder II) dan wel dat de koopwoning zal worden verkocht (onder III en IV). Eveneens vordert [gedaagden gezamenlijk] verdeling van de aan de hypotheek gekoppelde spaarpolis (onder V). Deze vorderingen kunnen echter thans niet worden toegewezen. [gedaagden gezamenlijk] kan immers pas de verdeling van een gemeenschapsgoed, in casu de koopwoning en de daaraan gekoppelde spaarpolis, als bedoeld in artikel 3:178 BW vorderen nadat de nalatenschap van erflaatster is vereffend (artikel 4:222 BW). Nu [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de nalatenschap beneficiair hebben aanvaard (artikel 4:190 BW), dient eerst een boedelbeschrijving te worden opgemaakt. Pas daarna kan de nalatenschap ingevolge artikel 4:202 BW worden vereffend en verdeeld. Derhalve kan thans (nog) niet aan verdeling van de koopwoning en de daaraan gekoppelde spaarpolis worden toegekomen. Deze vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.

4.15.

De vorderingen in reconventie onder IX en X zullen echter wel worden toegewezen. Voor het opmaken van de hiervoor onder 4.14 genoemde boedelbeschrijving dienen immers de inboedelzaken die tot de nalatenschap behoren te worden beschreven. Eveneens dient daarvoor de koopwoning te worden getaxeerd. Om dit te realiseren is de rechtbank van oordeel dat toegang tot de woning moet worden verschaft. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt ook niet in te zien dat deze toegang in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid, zoals [eiser] heeft gesteld. Evenmin doet de omstandigheid dat [eiser] een persoonlijk recht heeft op het gebruik van de koopwoning, met uitsluiting van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , af aan dit oordeel. Nu [gedaagde sub 3] als executeur op grond van artikel 4:146 BW is belast met het opmaken van deze boedelbeschrijving, zal aan haar de toegang tot de koopwoning worden verleend. De vordering dat zij al dan niet zal worden vergezeld van een deurwaarder en een door [gedaagden gezamenlijk] aangewezen makelaar zal als onbetwist eveneens worden toegewezen. De gevorderde dwangsom is evenmin door [eiser] betwist, zodat die ook zal worden toegewezen. De gevorderde dwangsom zal echter worden beperkt tot een maximum van € 10.000,-.

voorts in conventie

De overlijdensuitkering

4.16.

De werkgeefster van erflaatster heeft een overlijdensuitkering uitgekeerd van € 14.031,01. [eiser] stelt dat hij als langstlevende echtgenoot gerechtigd is tot deze uitkering en dat, nu deze uitkering op de bankrekening van erflaatster is overgemaakt, [gedaagden gezamenlijk] daardoor ongerechtvaardigd is verrijkt. [gedaagden gezamenlijk] is volgens [eiser] derhalve gehouden de schade die [eiser] hierdoor lijdt, aan hem te vergoeden.

4.17.

De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 7:674 lid 2 BW nagelaten betrekkingen recht hebben op een overlijdensuitkering van de werkgever van de overleden werknemer. Volgens lid 3 van dit artikel wordt onder nagelaten betrekkingen verstaan de langstlevende der echtgenoten van wie de werknemer niet duurzaam gescheiden leefde, bij ontstentenis van deze de minderjarige kinderen tot wie de overledene in familierechtelijke betrekking stond en bij ontstentenis van dezen degene met wie de werknemer in gezinsverband leefde en in wiens kosten van bestaan hij grotendeels voorzag. Zoals hiervoor onder 4.7 reeds is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat [eiser] en erflaatster duurzaam gescheiden leefden. Gelet daarop heeft [gedaagden gezamenlijk] terecht gesteld dat [eiser] niet als nagelaten betrekking kan worden aangemerkt, zodat hem geen vergoeding op grond van artikel 7:674 BW toekomt.

De roerende zaken

4.18.

[eiser] vordert in conventie onder VIII afgifte van de roerende zaken die zich volgens hem in de huurwoning bevinden en aan hem toebehoren. [gedaagden gezamenlijk] heeft hier tegenin gebracht dat de door [eiser] gevorderde administratie van de stichting Artkennie reeds aan [eiser] is overhandigd en dat de overige roerende zaken eigendom van erflaatster waren. Tegenover deze gemotiveerde betwisting heeft [eiser] nagelaten met feiten en omstandigheden te onderbouwen dat de door hem gevorderde roerende zaken zijn eigendom zijn, zodat de vordering zal worden afgewezen.

De buitengerechtelijke incassokosten

4.19.

De door [eiser] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten komen niet voor vergoeding in aanmerking gelet op het feit dat de vorderingen van [eiser] volledig zullen worden afgewezen.

De proceskosten en de nakosten

4.20.

Nu alle vorderingen van [eiser] in conventie zullen worden afgewezen zal [eiser] in conventie als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagden gezamenlijk] . Deze kosten worden begroot op:

- griffierecht 876,00

- salaris advocaat 1.158,00 (2,0 punten × tarief € 579,00)

Totaal € 2.034,00

4.21.

Verder zal [eiser] worden veroordeeld in de nakosten voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen worden begroot op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

voorts in reconventie

4.22.

Ook bij de bespreking van de hierna te vermelden vorderingen in reconventie gaat de rechtbank ervan uit dat de vorderingen door [gedaagden gezamenlijk] in hoedanigheid van vereffenaar althans executeur van de nalatenschap zijn ingesteld.

De afwikkeling van het huwelijksvermogen

4.23.

[gedaagden gezamenlijk] vordert in reconventie onder I dat de rechtbank de huwelijkse voorwaarden van [eiser] en erflaatster afwikkelt op een nader door [gedaagden gezamenlijk] aan te geven wijze. De rechtbank is van oordeel dat deze vordering niet kan worden toegewezen, aangezien hij te vaag omschreven is en partijen daar geen debat over hebben gevoerd. De rechtbank merkt hierbij wel op dat uiteraard de huwelijkse voorwaarden eerst dienen te worden afgewikkeld, zodat het vermogen van erflaatster op moment van haar overlijden kan worden vastgesteld. Die vaststelling is immers nodig voordat vervolgens de nalatenschap kan worden afgewikkeld.

De uitvaartverzekering

4.24.

Ten aanzien van de uitkering van de uitvaartverzekering (vordering in reconventie onder XII) stelt [gedaagden gezamenlijk] zich op het standpunt dat [eiser] door die uitkering ongerechtvaardigd is verrijkt. [eiser] heeft immers die uitkering ontvangen, terwijl hij diende als dekking voor de kosten van de uitvaart en de nalatenschap die kosten heeft gedragen.

4.25.

[eiser] betwist dat hij ongerechtvaardigd is verrijkt, aangezien de uitkering heeft plaatsgevonden conform de polis waarop hij als eerste begunstigde stond vermeld. Bovendien betreffen de kosten van de uitvaart een schuld van de nalatenschap en geen schuld van [eiser] , zodat [eiser] niet voor de betaling daarvan dient zorg te dragen, aldus [eiser] .

4.26.

De rechtbank overweegt dat met het afsluiten van een uitvaartverzekering doorgaans wordt beoogd de kosten van de uitvaart na het overlijden te dekken. Niet is gebleken dat erflaatster met het afsluiten van deze verzekering in dit geval een ander doel voor ogen had. Als dat wel het geval zou zijn geweest, had het voor de hand gelegen dat vast te leggen, wat echter niet is gebeurd. Gelet daarop acht de rechtbank het argument van [eiser] dat hij de begunstigde van de uitvaarzekering was minder doorslaggevend dan de omstandigheid dat de uitvaart vanuit de nalatenschap is betaald. Nu [eiser] voorts geen verweer heeft gevoerd tegen de overige stellingen van [gedaagden gezamenlijk] aangaande deze vordering, moet ervan worden uitgegaan dat [eiser] door ontvangst van de uitkering van de uitvaartverzekering ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van de nalatenschap en daarom verplicht is de door de nalatenschap geleden schade te vergoeden. De vordering zal dan ook worden toegewezen.

De videobanden

4.27.

Ter zitting is gebleken dat [eiser] de door [gedaagden gezamenlijk] gevorderde videobanden reeds aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] heeft overhandigd. Derhalve heeft [gedaagden gezamenlijk] geen belang meer bij deze vordering (reconventie onder XI) en zal deze worden afgewezen.

De kapitaalverzekering en de lijfrenteverzekering

4.28.

De in reconventie onder XIII gevorderde verklaring voor recht dat de kapitaal- en lijfrenteverzekering schenkingen of andere giften zijn en dienen te worden aangemerkt als legaat, wordt door [gedaagden gezamenlijk] in het kader van een eventueel beroep op de legitieme portie naar voren gebracht. Nu echter uit de stellingen van partijen onmiskenbaar blijkt dat het onderhavige geschil geen betrekking heeft op de legitieme portie van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , is voor de rechtbank het belang van [gedaagden gezamenlijk] bij deze vordering onvoldoende duidelijk geworden. Dit betekent dat de vordering zal worden afgewezen.

De proceskosten

4.29.

Aangezien elk van partijen in reconventie op enig punt in het ongelijk is gesteld , zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5 De beslissing