Home

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 22-06-2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:55, CUR2016H00007

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 22-06-2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:55, CUR2016H00007

Gegevens

Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Datum uitspraak
22 juni 2017
Datum publicatie
3 juli 2017
ECLI
ECLI:NL:OGHACMB:2017:55
Zaaknummer
CUR2016H00007

Inhoudsindicatie

Verzekeringsplicht Algemene ouderdomsverzekering (AOV) voor directeur en enig aandeelhouder van een in Nederland gevestigde besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid naar Nederlands recht. Dienstbetrekking in de zin van artikel 2, aanhef en onder a, van het Landsbesluit uitbreiding en beperking kring verzekerden (Landsbesluit).

Uitspraak

Uitspraak

CUR2016H00007

Datum uitspraak: 22 juni 2017

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN

EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

Uitspraak op het hoger beroep van:

[ X ],

wonend in Curaçao,

appellant (belanghebbende),

tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (het Gerecht) van 25 mei 2016 in de zaak BBZ nr. 68684 van 2014, in het geding tussen:

belanghebbende

en

de inspecteur der belastingen in Curaçao,

verweerder (de Inspecteur).

1 Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 30 november 2012 een aanslag Algemene ouderdomsverzekering (AOV) opgelegd over het jaar 2009.

1.2.

Belanghebbende is op 13 december 2012 tegen de aanslag in bezwaar gekomen.

1.3.

De Inspecteur heeft geen uitspraak op bezwaar gedaan.

1.4.

Belanghebbende is op 4 juni 2014 in beroep gekomen tegen het niet (tijdig) doen van uitspraak op bezwaar.

1.5.

Het Gerecht in eerste aanleg heeft op 25 mei 2016 uitspraak gedaan en het beroep ongegrond verklaard.

1.6.

Belanghebbende is op 20 juni 2016 in hoger beroep gekomen tegen de uitspraak van het Gerecht. De Inspecteur heeft op 20 februari 2017 een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft ter zake van het instellen van hoger beroep een griffierecht betaald van NAf 200.

1.7.

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van het Gerecht ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.8.

Het Hof heeft de zaak ter zitting te Willemstad behandeld op 30 maart 2017, waar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende en zijn gemachtigde [ A ] en namens de Inspecteur [ B ].

2 Feiten

In hoger beroep is, op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende is inwoner van Curaçao. Volgens een tot het gedingstukken behorend uittreksel van de Kamer van Koophandel van 3 mei 2013 is belanghebbende vanaf 1 juni 1992 directeur en enig aandeelhouder van Automobielbedrijf Rijnsburger B.V. (de BV), gevestigd in Nederland. Belanghebbende ontving in het onderhavige jaar een bestuurdersbeloning voor zijn voor de BV verrichte werkzaamheden, waarop loonbelasting en premie volksverzekeringen zijn ingehouden.

2.2.

Aan belanghebbende is een aanslag premieheffing AOV opgelegd van NAf 10.856, behorend bij het (maximum) premie inkomen van NAf 77.544.

2.3.

Tot de gedingstukken behoort een door de Nederlandse belastingdienst afgegeven inkomensverklaring voor het jaar 2009. Hierin staat dat belanghebbende in 2009 een box 1‑inkomen had van 8.030 Euro en een box 3-inkomen van 32.011 Euro. De aanslag bedraagt volgens die verklaring 8.761 Euro. Onderaan de verklaring staat vermeld:

‘Overige informatie

Over het genoemde jaar is een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd.’

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil het antwoord op de vraag of de aanslag AOV terecht is opgelegd. Belanghebbende meent van niet en doet daarbij een beroep op artikel 15, derde lid, van de Belastingregeling voor het Koninkrijk (BRK) en artikel 2, letter a, van het Landsbesluit uitbreiding en beperking kring verzekerden (het Landsbesluit). Belanghebbende stelt dat hij fiscaal gezien buiten Curaçao in dienstbetrekking arbeid verricht en dat hij ter zake van die arbeid in Nederland is verzekerd overeenkomstig de bepalingen van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Belanghebbende voegt daar aan toe dat hij in Nederland ingevolge artikel 4, onderdeel d, van de Wet op de loonbelasting 1964 als bestuurder in fictieve dienstbetrekking staat tot de BV en dat over de beloning in Nederland premie volksverzekering wordt ingehouden. Gelet hierop wordt belanghebbende niet als verzekerde in de zin van de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering (LAOV) aangemerkt en hij is dan ook niet premieplichtig.

3.2.

De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende als ingezetene op grond van artikel 5, eerste lid, LAOV is verzekerd voor de AOV. Belanghebbende beroept zich volgens de Inspecteur ten onrechte op artikel 2, letter a, van het Landsbesluit. Hij is immers niet in dienstbetrekking bij de BV en belanghebbende heeft geen bewijs/schrijven geleverd van de Sociale Verzekeringsbank in Nederland (SVB) welke aangeeft dat belanghebbende verzekerd is voor de AOW in Nederland. Aldus is belanghebbende premieplichtig voor de AOV en is de aanslag terecht opgelegd.

3.3.

Indien het Hof oordeelt dat belanghebbende premieplichtig is voor de AOV dan is de hoogte van de aanslag niet in geschil.

3.4.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op wat zij ter zitting hebben bijgebracht.

3.5.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van het Gerecht, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, tot vernietiging van de aanslag AOV en veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten in hoger beroep.

3.6.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van het Gerecht.

4 Het oordeel van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

5 Beoordeling van het geschil

6 Proceskosten en griffierecht

7 Beslissing