Home

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, 24-05-2017, ECLI:NL:OGEAA:2017:395, A.R. no. 2689 van 2014

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, 24-05-2017, ECLI:NL:OGEAA:2017:395, A.R. no. 2689 van 2014

Gegevens

Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Datum uitspraak
24 mei 2017
Datum publicatie
29 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:OGEAA:2017:395
Zaaknummer
A.R. no. 2689 van 2014

Inhoudsindicatie

Civiel. Geldvordering. Verjaring.

Uitspraak

Vonnis van 24 mei 2017

Behorend bij A.R. no. 2689 van 2014

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

VONNIS in de zaak van:

de maatschap van advocaten CROES WEVER TCHONG,

gevestigd te Aruba,

eiseres,

hierna te noemen: “CWT”,

gemachtigde: mr. I.R. Wever,

tegen:

de openbare rechtspersoon HET LAND ARUBA,

zetelende in Aruba,

gedaagde,

hierna te noemen: “het Land”

gemachtigde: dhr. A. Lumenier (DWJZ).

1 DE VERDERE PROCEDURE

1.1

Het verloop van de procedure tot en met 15 maart 2017 blijkt uit het tussenvonnis van die datum. Daarna heeft CWT een akte ingediend.

1.2

Vonnis is bepaald op heden.

2 DE VERDERE BEOORDELING

2.1

Bij tussenvonnis van 20 januari 2016 (hierna: het tussenvonnis) heeft het gerecht overwogen dat de vordering van CWT voor zover die ziet op de declaraties tot en met het jaar 2008 is verjaard en dat CWT de verjaring ten aanzien van de declaraties uit het jaar 2009 tijdig heeft gestuit middels de brief zijdens CWT d.d. 25 november 2009. Het gerecht heeft geconstateerd dat in r.o. 4.5 en 4.6 van het tussenvonnis enkele keren sprake is van een kennelijke verschrijving, daar waar 25 november 2011 in plaats van 25 november 2009 staat vermeld. Het gerecht komt in zoverre terug op het tussenvonnis en overweegt dat daar waar 25 november 1011 vermeld staat, 25 november 2009 gelezen dient te worden.

2.2

Het Land werd in het tussenvonnis in de gelegenheid gesteld om bij akte uitsluitend ten aanzien van de facturen die dateren uit 2009 en waarvan thans nog door CWT betaling wordt gevorderd zijn (eventuele) verweer voor wat betreft het in rekening gebrachte BBO percentage en voor wat betreft zijn verweer dat een deel van de in geding zijnde declaraties middels verrekening zijn voldaan, nader te onderbouwen, en dat CWT daarop zou kunnen reageren. Daarbij werd overwogen dat partijen zich in hun aktes dienden te beperken tot die twee punten. Partijen hebben zich in hun aktes niet beperkt tot voornoemde twee punten. Het gerecht ziet in hetgeen partijen verder hebben aangevoerd geen aanleiding om terug te komen op hetgeen in het tussenvonnis is overwogen.

2.3

Het gerecht overweegt ter nadere motivering in aanvulling op hetgeen het gerecht in het tussenvonnis heeft overwogen nog wel het volgende:

2.3.1

Door CWT is in deze procedure meermalen gesteld dat betaling van declaraties door het Land een beroep op verjaring uitsluit. Echter, kan een dergelijk verweer alleen slagen ten aanzien van de betaalde declaraties zelf en dan ook nog slechts voor het deel dat betaald is, indien daaruit zou blijken dat het Land de schuld heeft erkend. Betaling van die declaraties sluit een beroep op verjaring ten aanzien van nog openstaande declaraties, zoals door CWT gevorderd, niet uit.

2.3.2

Het Land heeft in zijn akte uitlating producties ten aanzien van de onbetaalde declaraties uit 2009 gesteld dat geen tijdige stuiting van de verjaring heeft plaatsgevonden, doordat de herinneringsbrief van 9 september 2011 (overgelegd door CWT bij contra-akte d.d. 14 december 2016) te laat zou zijn, en dat de “foutieve facturen die reeds voldaan zijn”, in 2009 zijn betaald, waardoor die facturen eind augustus 2011 zijn verjaard, uitgaande van dezelfde verjaringstermijn van 20 maanden. Het gerecht verwerpt dit verweer van het Land. Zoals reeds in het tussenvonnis is overwogen, heeft de brief van CWT van 25 november 2009 stuitende werking gehad. Ingevolge artikel 3:319 leden 1 en 2 BW begint door stuiting van de verjaring met aanvang van de volgende dag een nieuwe verjaringstermijn die gelijk is aan de oorspronkelijke, te lopen. De Comptabiliteitsverordening 1989 (CV) geeft op dit punt geen afwijkende regeling, zodat artikel 3:319 BW, leden 1 en 2, in casu van toepassing is. CWT heeft na 25 november 2009 binnen 20 maanden een procedure bij de Raad van Toezicht aanhangig gemaakt, waardoor de verjaring opnieuw werd gestuit. Nadat de Raad van Toezicht zich op 25 juli 2014 onbevoegd verklaarde, heeft CWT binnen zes maanden de onderhavige procedure aanhangig gemaakt. De verjaring is daardoor conform het eveneens van toepassing zijnde artikel 3:316 BW, leden 1 en 2, opnieuw tijdig gestuit. Het gerecht heeft reeds overwogen dat het Land zich niet met vrucht kan beroepen op artikel 33 lid 2 CV, waarin is bepaald dat de verjaring uitsluitend wordt gestuit door indiening van een declaratie bij de Directie Financiën. Zulks geldt ook voor de verdere stuiting van nieuwe verjaringstermijnen, te meer daar het naar het oordeel van het gerecht niet de bedoeling van de wetgever kan zijn geweest dat steeds opnieuw, ter verdere stuiting van nieuwe verjaringstermijnen, een declaratie bij de Directie Financiën ingediend moet worden.

2.4

Het Land heeft naar aanleiding van het tussenvonnis bij akte(s) geen (nader) verweer gevoerd ten aanzien van het door CWT gehanteerde BBO-percentage van 3.1%. Het gerecht gaat er bij gebreke van een (voldoende onderbouwd) verweer dan ook vanuit dat CWT gerechtigd was dit percentage in rekening te brengen.

2.5

Voor wat betreft het verweer van het Land met betrekking tot de declaraties uit 2009 overweegt het gerecht naar aanleiding van de door partijen genomen aktes nader als volgt. Het Land heeft bij akte d.d. 24 augustus 2016 zonder nadere toelichting een brief overgelegd van de directie Financiën van 19 augustus 2016, met als bijlage een overzicht van declaraties waarvan volgens het Land betaling is geschied middels verrekening dan wel afdracht ex artikel 10 Landsverordening directe belastingen dan wel betaling per bank (hierna: het overzicht van het Land). CWT heeft de verrekeningen genoemd in het overzicht van het Land in de kolom “verrekening debiteur-crediteur” (ad Afl. 32.337,11) gemotiveerd betwist. Het gerecht zal het verweer van het Land ten aanzien van deze post “verrekening debiteur-crediteur” zoals opgenomen in het overzicht van het Land passeren bij gebrek aan voldoende onderbouwing. Het Land zal veroordeeld worden dit bedrag aan CWT te betalen.

2.6

CWT heeft de in het overzicht van het Land opgenomen betalingen door het Land middels afdrachten ex artikel 10 Landsverordening directe belastingen (ad in totaal Afl. 367.899,64) en middels bankbetalingen (ad Afl. 3.461,52) erkend. Echter, ziet het overzicht van het Land volgens CWT deels op oudere facturen en ontbreken er facturen uit 2009 tot een bedrag van Afl. 112.727,03. CWT heeft die ontbrekende facturen bij akte in het geding gebracht.

2.7

Het door CWT bij verzoekschrift gevorderde bedrag volgt uit de lijsten “Grootboek Debiteuren (610), zoals overgelegd als bijlage BB en CC bij een brief gedateerd 9 november 2010 van CWT aan de Raad van Toezicht Advocatuur, overgelegd als productie A map 1 bij inleidend verzoekschrift (hierna: de debiteurenlijst). Daaruit valt op te maken dat een deel van de in het overzicht van het Land vermelde betalingen al is verdisconteerd in de debiteurenlijst en niet wordt gevorderd.

2.8

De in het overzicht van het Land weergegeven betalingen betreffen deels andere bedragen dan de gevorderde declaratiebedragen die voorkomen op de debiteurenlijst. Mogelijk bestaat dit verschil uit een lager gehanteerd BBO-percentage (3% in plaats van 3.1%). Het gerecht zal uitgaan van de declaratiebedragen zoals voorkomende op de debiteurenlijst, aangezien het Land niet heeft onderbouwd om welke reden van de door het Land verwerkte lagere bedragen uitgegaan dient te worden, waarbij, zoals hiervoor in r.o. 2.4 is overwogen, bij gebreke van een voldoende onderbouwd verweer ervan uitgegaan wordt dat CWT 3,1% BBO-percentage in rekening kon brengen. Een vergelijking van de debiteurenlijst met het overzicht van het Land leidt tot het volgende verschil in declaratiebedragen:

Declaratienummer Declaratiebedrag Bedragen op overzichten Verschil

687 Afl. 14.397,94 Afl. 14.383,97 Afl. 13,97

703 Afl. 27.911,76 Afl. 27.884.69 Afl. 27,07

688 Afl. 2.368,09 Afl. 2.368,09 -

663 Afl. 568,34 Afl. 567,00 Afl. 1,34

686 Afl. 2.332,88 Afl. 2.330,62 Afl. 2,26

689 Afl. 13.135,51 Afl. 13.123,56 Afl. 11,95

702 Afl. 2.967,99 Afl. 2.965,11 Afl. 2,88

102 Afl. 378,89 Afl. 378,53 Afl. 0,36

103 Afl. 378,89 Afl. 378,53 Afl. 0,36

100 Afl. 5.841,25 Afl. 5.841,25 -

96 Afl. 6.725,35 Afl. 6.718,82 Afl. 6,53

101 Afl. 14.471,39 Afl. 14.457,74 Afl. 13,65

235 Afl. 350,00 Afl. 350,00 -

105 Afl. 757,79 Afl. 757,15 Afl. 0,64

104 Afl. 9.914,36 Afl. 9.904,75 Afl. 9,61

106 Afl. 568,34 Afl. 567,79 Afl. 0,55

98 Afl. 3.883,65 Afl. 3.879,89 Afl. 3,76

97 Afl. 4.009,94 Afl. 4.006,05 Afl. 3,89

95 Afl. 4.606,26 Afl. 4.601,79 Afl. 4,47

236 Afl. 157,87 Afl. 157,71 Afl. 0,16

184 Afl. 820,93 Afl. 820,14 Afl. 0,79

185 Afl. 839,87 Afl. 839,06 Afl. 0,81

238 Afl. 2.147,07 Afl. 2.147,07 -

246 Afl. 189,45 Afl. 189,26 Afl. 0,19

251 Afl. 3.978,37 Afl. 3.974,51 Afl. 3,86

237 Afl. 189,45 Afl. 189,45 -

254 Afl. 3.125,87 Afl. 3.122,84 Afl. 3,03

249 Afl. 4.704,59 Afl. 4.700,02 Afl. 4,57

253 Afl. 8.556,66 Afl. 8.548,36 Afl. 8,30

248 Afl. 10.806,04 Afl. 10.798,24 Afl. 7,80

247 Afl. 757,79 Afl. 757,05 Afl. 0,74

250 Afl. 3.094,29 Afl. 3.091,29 Afl. 3,00

245 Afl. 568,34 Afl. 567,79 Afl. 0,55

243 Afl. 3.631,06 Afl. 3.627,54 Afl. 3,52 +

Afl. 140,61

2.9

Het Land is het verschil, bedragende Afl. 140,61 nog verschuldigd aan CWT. Daarnaast zal het Land veroordeeld worden om het in r.o. 2.5 vermelde bedrag van Afl. 32.337,11, alsmede de “ontbrekende declaraties” ad Afl. 112.727,03, waartegen geen inhoudelijk verweer is gevoerd door het Land, aan CWT te voldoen. In totaal zal dan ook een bedrag van Afl. 145.204,75 worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente.

2.10

Nu partijen over en weer gedeeltelijk in het (on)gelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3 DE BESLISSING

het Gerecht:

3.1

veroordeelt het Land om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan CWT te betalen het bedrag van Afl. 145.204,75, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 december 2010 tot aan de dag van algehele voldoening;

3.2

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

3.3

compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

3.4

wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. M. Schoemaker, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 24 mei 2017 in aanwezigheid van de griffier.