Home

Hoge Raad, 19-05-2017, ECLI:NL:HR:2017:911, 14/04751

Hoge Raad, 19-05-2017, ECLI:NL:HR:2017:911, 14/04751

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
19 mei 2017
Datum publicatie
19 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:HR:2017:911
Zaaknummer
14/04751

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting; artikel 6.30 Wet IB 2001. Leeftijdsbeperking niet in strijd met Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (Pb. 2000, nr. L 303/16) en/of het algemene beginsel van non-discriminatie. Eindbeslissing na arrest van het Hof van Justitie van de EU, vervolg op BNB 2016/41.

Uitspraak

19 mei 2017

nr. 14/04751bis

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van J.J. de Lange te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 5 augustus 2014, nr. BK‑13/01775, na beantwoording van de door de Hoge Raad bij een arrest aan het Hof van Justitie van de Europese Unie gestelde vragen.

1 De loop van het geding in cassatie tot dusver

Voor een overzicht van het geding in cassatie tot aan het door de Hoge Raad in dit geding gewezen arrest van 16 oktober 2015, nr. 14/04751, ECLI:NL:HR:2015:3022, BNB 2016/41 (hierna: het verwijzingsarrest), wordt verwezen naar dat arrest, waarbij de Hoge Raad aan het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft verzocht een prejudiciële beslissing te geven over de in dat arrest geformuleerde vragen.

Bij arrest van 10 november 2016, De Lange, C-548/15, ECLI:EU:C:2016:850, V-N 2016/60.9 (hierna: het arrest), heeft het Hof van Justitie, uitspraak doende op die vragen, voor recht verklaard:

“1) Artikel 3, lid 1, onder b), van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep moet aldus worden uitgelegd dat een belastingregeling zoals aan de orde in het hoofdgeding, op grond waarvan de fiscale behandeling van scholingsuitgaven die door een persoon zijn gedaan, verschillend is naargelang van diens leeftijd, binnen de materiële werkingssfeer van deze richtlijn valt, voor zover deze regeling de toegang van jongeren tot een opleiding beoogt te bevorderen.

2) Artikel 6, lid 1, van richtlijn 2000/78 moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een belastingregeling zoals aan de orde in het hoofdgeding, op grond waarvan personen die de leeftijd van 30 jaar nog niet hebben bereikt, onder bepaalde voorwaarden de scholingsuitgaven volledig op hun belastbare inkomen in aftrek kunnen brengen, terwijl dit recht op aftrek beperkt is voor personen die deze leeftijd reeds hebben bereikt, voor zover ten eerste die regeling objectief en redelijk wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel op het gebied van werkgelegenheids‑ en arbeidsmarktbeleid, en ten tweede de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of dit in het hoofdgeding het geval is.”

Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, schriftelijk gereageerd op dit arrest.

2 Beoordeling van de klachten

2.1.

Te beoordelen is of de in artikel 6.30 Wet IB 2001 (hierna: de bepaling) voorziene beperking van de standaardstudieperiode die aan de leeftijd van de betrokkene is verbonden, een door Richtlijn 2000/78/EG (hierna: de richtlijn) verboden discriminatie oplevert. Blijkens onderdeel 1 van de hiervoor genoemde verklaring voor recht valt een regeling als de onderhavige onder de werkingssfeer van de richtlijn voor zover deze de toegang van jongeren tot een opleiding beoogt te bevorderen. Het bepaalde in artikel 6.30 Wet IB 2001 beoogt door uitgebreidere aftrekmogelijkheden voor belastingplichtigen jonger dan 30 jaar, de toegang van jongeren tot een opleiding te bevorderen. Het arrest laat daarom geen andere conclusie toe dan dat de bepaling onder de materiële werkingssfeer van de richtlijn valt. Derhalve moet worden beoordeeld (a) of het verschil in behandeling op grond van leeftijd dat in de bepaling wordt gemaakt, objectief en redelijk wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel op het gebied van werkgelegenheids- en arbeidsmarktbeleid, (b) of de gehanteerde middelen voor het bereiken van dat doel passend zijn, en (c) of zij niet verder gaan dan noodzakelijk om dat doel te bereiken.

2.2.

In het arrest is vastgesteld dat het streven om de positie van jongeren op de arbeidsmarkt te versterken teneinde hun opneming in het arbeidsproces te bevorderen en hun bescherming te verbeteren, als rechtvaardiging in de zin van artikel 6 van de richtlijn kan worden beschouwd (punt 27). Van de regeling, die (alleen) aan belastingplichtigen onder de 30 jaar onder bepaalde voorwaarden de mogelijkheid biedt tot volledige fiscale aftrek van hun scholingsuitgaven – afgezien van een betrekkelijk lage drempel – kan worden aangenomen dat zij deze doeleinden nastreeft.

2.3.

Het is buiten twijfel dat een dergelijke belastingregeling het volgen van een opleiding aantrekkelijker maakt voor personen die de leeftijd van 30 jaar nog niet hebben bereikt. De wetgever is kennelijk uitgegaan en mocht ook uitgaan van de algemene ervaringsregel dat scholing aan die personen een betere startpositie geeft op de arbeidsmarkt. Daarom kan worden aangenomen dat de regeling geschikt is om het in 2.2 vermelde, daarmee nagestreefde doel te bereiken.

2.4.

Met betrekking tot de vraag of de voor de verwezenlijking van het door de regeling nagestreefde doel gebruikte middelen passend en noodzakelijk zijn, moet worden vooropgesteld dat, zoals is overwogen in punt 34 van het arrest, de betrokken lidstaat hierbij een ruime beoordelingsmarge toekomt. Die marge wordt door de regeling niet overschreden. Van een regeling die personen jonger dan 30 jaar onder bepaalde voorwaarden de mogelijkheid biedt tot fiscale aftrek van hun volledige scholingskosten – afgezien van een betrekkelijk lage drempel – kan met inachtneming van de genoemde marge niet worden gezegd dat zij verder gaat dan nodig is voor de versterking van de positie van jongeren in het arbeidsproces met het doel hun toetreding tot dit proces te bevorderen. In dit verband dient in aanmerking te worden genomen dat personen vanaf de leeftijd van 30 jaar doorgaans al gelegenheid hebben gehad om een opleiding te volgen en een beroepsactiviteit uit te oefenen waardoor zij in een financieel betere positie verkeren dan schoolverlaters.

2.5.

Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het in onderdeel 3.2, slotzin, van het verwijzingsarrest bedoelde beroep op het discriminatieverbod, faalt.

2.6.

Gelet op hetgeen is overwogen in onderdeel 3.1 van het verwijzingsarrest falen ook de overige klachten.

3 Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4 Beslissing