Home

Hoge Raad, 14-07-2017, ECLI:NL:HR:2017:1324, 17/01256

Hoge Raad, 14-07-2017, ECLI:NL:HR:2017:1324, 17/01256

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
14 juli 2017
Datum publicatie
14 juli 2017
ECLI
ECLI:NL:HR:2017:1324
Formele relaties
Zaaknummer
17/01256

Inhoudsindicatie

Prejudiciële vragen. Conserverende aanslag ter zake van pensioen- en lijfrenteaanspraken, artikel 3.136 lid 2 en lid 3 Wet IB 2001. Strijd met goede verdragstrouw? Antwoord hangt af van wanneer vrijstelling en/of aftrek heeft plaatsgevonden in opbouwfase. Compartimentering.

Uitspraak

14 juli 2017

nr. 17/01256

Prejudiciële beslissing

in het geding tussen [X] te [Z], Frankrijk (hierna: belanghebbende), en de inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de Inspecteur), waarin de Rechtbank Zeeland‑West‑Brabant (hierna: de Rechtbank) bij uitspraak van 9 maart 2017, nr. BRE 16/3350, op de voet van artikel 27ga van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vragen aan de Hoge Raad heeft voorgelegd ter beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing. De uitspraak van de Rechtbank is aan deze beslissing gehecht.

1 Het procesverloop bij de Hoge Raad

1.1.

De Rechtbank heeft prejudiciële vragen aan de Hoge Raad voorgelegd. De Rechtbank acht een antwoord op deze vragen nodig om te kunnen beslissen op het bij haar aanhangige beroep van belanghebbende tegen een aan belanghebbende voor het jaar 2014 opgelegde conserverende aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en de daarbij gegeven beschikking inzake revisierente.

1.2.

De Staatssecretaris heeft schriftelijke opmerkingen ingediend.

1.3.

Nadat de Hoge Raad daartoe de gelegenheid had geboden, zijn ook schriftelijke opmerkingen ingediend door anderen dan partijen, te weten de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs en het Register Belastingadviseurs.

1.4.

Na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld heeft belanghebbende schriftelijk gereageerd op de hiervoor in 1.2 bedoelde schriftelijke opmerkingen van de Staatssecretaris en op de hiervoor in 1.3 bedoelde schriftelijke opmerkingen van anderen dan partijen. De Staatssecretaris heeft schriftelijk gereageerd op de hiervoor in 1.3 bedoelde schriftelijke opmerkingen van anderen dan partijen.

1.5.

De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 8 juni 2017 als volgt geconcludeerd (ECLI:NL:PHR:2017:417):

1. Het in de heffing betrekken bij conserverende aanslag van negatieve uitgaven bij emigratie ter zake van een lijfrenteaanspraak voor het op grond van artikel 3.136, lid 2, Wet IB 2001 bepaalde bedrag komt in een situatie als die van belanghebbende niet in strijd met de goede trouw die in acht moet worden genomen bij de uitleg en toepassing van het Verdrag Nederland-Frankrijk.

2. Het in de heffing betrekken bij conserverende aanslag van negatieve uitgaven bij emigratie ter zake van een pensioenaanspraak voor het op grond van artikel 3.136, lid 3, Wet IB 2001 bepaalde bedrag komt in een situatie als die van belanghebbende in strijd met de goede trouw die in acht moet worden genomen bij de uitlegging en toepassing van het Verdrag Nederland-Frankrijk.

De conclusie is aan deze beslissing gehecht en maakt daarvan deel uit.

1.6.

De Staatssecretaris heeft op de conclusie gereageerd.

2 De procedure voor de Rechtbank

2.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een conserverende aanslag IB/PVV opgelegd van € 276.893 (hierna: de conserverende aanslag), berekend naar een te conserveren inkomen van € 379.570 aan pensioenaanspraken en € 162.722 aan lijfrenteaanspraken. Tegelijkertijd heeft de Inspecteur een beschikking gegeven waarbij aan belanghebbende een bedrag van € 32.544 aan revisierente in rekening is gebracht (hierna: de beschikking revisierente).

2.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de conserverende aanslag en de beschikking revisierente gehandhaafd.

2.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank.

2.4.

Voor de Rechtbank is in geschil het antwoord op de vraag of de conserverende aanslag en de beschikking revisierente terecht en tot het juiste bedrag zijn opgelegd respectievelijk vastgesteld.

3 De feitelijke uitgangspunten

3.1.

Belanghebbende heeft een direct belang van 100 percent in [A] B.V. en door middel van deze vennootschap een indirect belang van 100 percent in [B] B.V.

3.2.

In 1997 heeft belanghebbende zijn onderneming ingebracht in de hiervoor in 3.1 genoemde BV-structuur. Daarbij heeft belanghebbende een zogenoemde gerichte lijfrente (artikel 45a, lid 5, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964) bedongen.

3.3.

Belanghebbende heeft tot en met 2009 pensioenrechten opgebouwd bij [A] B.V. (een zogenoemd pensioen in eigen beheer).

3.4.

Belanghebbende is op 31 december 2014 geëmigreerd naar Frankrijk. In verband met deze emigratie heeft de Inspecteur de conserverende aanslag opgelegd en de beschikking revisierente vastgesteld.

4 De prejudiciële vragen van de Rechtbank

5 Beoordeling van de prejudiciële vragen van de Rechtbank

6 Beslissing