Home

Hoge Raad, 30-06-2017, ECLI:NL:HR:2017:1186, 16/03081

Hoge Raad, 30-06-2017, ECLI:NL:HR:2017:1186, 16/03081

Inhoudsindicatie

Overeenkomstenrecht. Bruikleen. Geleende aanhangwagen wordt gestolen. Bruiklener aansprakelijk? Omvang zorgplicht ‘als een goed huisvader’ (art. 7A:1781 lid 2 BW).

Uitspraak

30 juni 2017

Eerste Kamer

16/03081

RM/EE

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[eiser],wonende te [woonplaats],

EISER tot cassatie,

advocaat: mr. J.H.M. van Swaaij,

t e g e n

Onderlinge Verzekering Maatschappij ZLM U.A.

gevestigd te Goes,

VERWEERSTER in cassatie,

niet verschenen.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en ZLM.

1 Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:

a. het vonnis in de zaak 2637349/13-12124 van de kantonrechter te ’s-Hertogenbosch van 24 april 2014;

b. het arrest in de zaak 200.157.498/01 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 1 maart 2016.

Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2 Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Tegen ZLM is verstek verleend.

De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 14 april 2017 op die conclusie gereageerd.

3 Beoordeling van het middel

3.1

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

-

i) Op 17 augustus 2011 heeft [eiser] zijn zoon geholpen bij een verhuizing in het centrum van Nijmegen. Daarbij maakte hij gebruik van een aanhangwagen die hij van zijn oom, [betrokkene], in bruikleen had gekregen.

-

ii) Omdat [eiser] de (auto met) aanhangwagen niet bij de verhuislocatie kon parkeren, heeft hij deze na het lossen van de goederen, overdag, geparkeerd op het openbare parkeerterrein De Wedren in Nijmegen. De Wedren is een bovengronds openbaar parkeerterrein met rondom woningen en veel passerende fietsers en voetgangers. [eiser] heeft de aanhangwagen aan de trekhaak van de auto vastgezet met een in de disselkop aanwezig slot, en deze daar gedurende ongeveer een uur of anderhalf uur onbewaakt achtergelaten. Bij terugkeer bleek de aanhangwagen te zijn gestolen. Van de diefstal heeft [eiser] aangifte gedaan bij de politie.

-

iii) [eiser] heeft [betrokkene], de eigenaar van de aanhangwagen, schadeloos gesteld.

-

iv) In verband met deze schadevergoeding heeft [eiser] ZLM, zijn aansprakelijkheidsverzekeraar, aangesproken en verzocht hem deze kosten op grond van de verzekering te vergoeden.

-

v) ZLM heeft de claim van [eiser] van de hand gewezen, op de grond dat zij [eiser] jegens [betrokkene] niet aansprakelijk acht.

3.2

In dit geding vordert [eiser] het bedrag van de hiervoor in 3.1 onder (iii) bedoelde schadevergoeding als onder zijn aansprakelijkheidsverzekering gedekte schade. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd, waartoe het onder meer heeft overwogen:

“3.8. Bij de beantwoording van de vraag of ZLM de claim van [eiser] terecht heeft afgewezen is uitgangspunt dat ZLM uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst tegenover [eiser] slechts tot dekking is gehouden indien en voor zover deze voor de door [betrokkene] geleden schade naar geldende juridische normen aansprakelijk kan worden gehouden. Op grond van het bepaalde in artikel 7A:1781 BW rust op [eiser] de plicht als een goed huisvader voor de aanhangwagen te zorgen en is [eiser] niet aansprakelijk als hij bewijst dat hij in de nakoming van deze plicht niet is tekortgeschoten. Hoe deze zorgplicht in dit geval feitelijk dient te worden ingevuld, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, zoals de inhoud van de bruikleenovereenkomst, de aard van het geleende, de persoon van de bruiklener, het gebruik, en de redelijkheid en billijkheid.

3.9.

In deze zaak gaat het om een bruikleenovereenkomst tussen familieleden: [betrokkene], de uitlener, is een oom van [eiser], de bruiklener. De bruikleenovereenkomst heeft betrekking op een aanhangwagen. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] met zijn oom concrete afspraken heeft gemaakt over de beveiliging van de aanhangwagen indien deze tijdens de verhuizing in Nijmegen zou moeten worden geparkeerd. [eiser] heeft de aanhangwagen, voorzien van een eenvoudig slot rond de trekhaak, aan het einde van de middag gedurende betrekkelijk korte tijd (zo’n anderhalf uur) geparkeerd op een bovengronds openbaar parkeerterrein met rondom woningen en veel passerende fietsers en voetgangers. Naar het oordeel van het hof heeft [eiser] met zijn keuze voor dit parkeerterrein niet een onverantwoord groot risico genomen en heeft hij door het slot te gebruiken en de aanhangwagen niet onnodig lang op het parkeerterrein te laten staan, alle maatregelen getroffen om diefstal te voorkomen die redelijkerwijs van hem konden worden verlangd. Niet gezegd kan worden dat sprake is van onzorgvuldig, nalatig of roekeloos handelen van [eiser] en dat hij niet als een goed huisvader voor de aanhangwagen heeft gezorgd. Dat betekent dat hij niet aansprakelijk is voor de schade.”

3.3.1

Onderdeel 1 is gericht tegen rov. 3.8 en 3.9 en behelst de rechtsklacht dat het hof de maatstaf heeft miskend die aangelegd moet worden voor de op een bruiklener rustende zorgplicht met betrekking tot de hem uitgeleende zaak. Het betoogt dat die zorgplicht inhoudt dat de bruiklener alles moet doen wat menselijkerwijs mogelijk is om verlies of beschadiging van de in bruikleen ontvangen zaak te voorkomen en dat dus niet voldoende is dat de bruiklener niet een onverantwoord groot risico genomen heeft of dat niet gezegd kan worden dat sprake is geweest van onzorgvuldig, nalatig of roekeloos handelen van de bruiklener.

3.3.2

Op degene die een zaak in bruikleen heeft ontvangen, rusten – behoudens voor zover uit de overeenkomst anders voortvloeit – twee primaire verplichtingen: hij dient de zaak bij het einde van de bruikleen aan de uitlener terug te geven (art. 7A:1777 BW) en hij moet tot op dat moment ‘als een goed huisvader’ voor de bewaring en het behoud van de zaak zorgen (art. 7A:1781 lid 1 BW). Voorts gelden de in deze zaak niet aan de orde zijnde voorschriften dat de bruiklener van de zaak geen ander gebruik mag maken dan de aard van de zaak meebrengt of uit de overeenkomst voortvloeit (art. 7A:1781 lid 2 BW) en dat hij niet aansprakelijk is voor waardevermindering van de zaak als gevolg van het overeengekomen gebruik (art. 7A:1784 BW).

Uit dit samenstel van bepalingen volgt dat de bruiklener de zaak bij het einde van de bruikleen in beginsel dient terug te geven in de staat waarin hij deze ontvangen heeft. Is hij daartoe niet in staat, maar heeft hij wel de zorg van een goed huisvader in acht genomen, dan is sprake van een niet-toerekenbare tekortkoming en is hij dus niet aansprakelijk voor slijtage, beschadiging of verlies van de zaak.

3.3.3

Uit de wettelijke regeling van bruikleen volgt niet dat aan de verplichting om voor het behoud van de zaak ‘als een goed huisvader’ te zorgen, hogere eisen moeten worden gesteld dan de eisen die worden gesteld in bijvoorbeeld art. 6:27 BW (zorgvuldig schuldenaar).

Wat de zorgplicht van ‘een goed huisvader’ inhoudt, hangt af van de omstandigheden van het geval, zoals de inhoud van de overeenkomst, waaronder begrepen het bij de overeenkomst beoogde gebruik van de zaak, de aard van het geleende en eventueel naast de bruikleen tussen partijen bestaande (rechts)betrekkingen, alsmede van de redelijkheid en billijkheid.

3.3.4

Het vorenstaande brengt mee dat de in het onderdeel bepleite opvatting omtrent de zwaarte van de zorgplicht van de bruiklener geen steun vindt in het recht, zodat het onderdeel faalt. Ook onderdeel 2, dat het hof verwijt de zorgplicht (in rov. 3.8) afhankelijk te oordelen van de omstandigheden van het geval, mist dus doel.

De onderdelen 3-8 bouwen voort op onderdeel 1 en moeten het lot daarvan delen. Voor zover onderdeel 4 niet op de daaraan voorafgaande onderdelen voortbouwt en klaagt over het oordeel van het hof dat [eiser] met de door hem getroffen maatregelen ‘als een goed huisvader’ voor de aanhangwagen heeft gezorgd, faalt het evenzeer. Dat oordeel geeft, in het licht van het vorenoverwogene, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk of anderszins onvoldoende gemotiveerd.

4 Beslissing