Home

Hoge Raad, 13-06-2017, ECLI:NL:HR:2017:1071, 15/05169

Hoge Raad, 13-06-2017, ECLI:NL:HR:2017:1071, 15/05169

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
13 juni 2017
Datum publicatie
13 juni 2017
ECLI
ECLI:NL:HR:2017:1071
Formele relaties
Zaaknummer
15/05169
Relevante informatie
Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-10-2023 tot 01-01-2024], Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-10-2023 tot 01-01-2024] art. 249

Inhoudsindicatie

Ontucht met 16-jarig meisje door 39-jarige judoleraar op vier weken durende vakantie in Frankrijk aan te merken als ontucht plegen met een aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige a.b.i. art. 249.1 Sr? HR herhaalt vooropstellingen uit ECLI:NL:HR:1990:AD1168; de strekking van art. 249.1 Sr is het verlenen van bescherming aan minderjarigen die als gevolg van afhankelijkheid en overwicht van dader minder weerstand aan hem kunnen bieden dan anderen. Hof heeft uit zijn vaststellingen in de bewijsvoering kennelijk en niet onbegrijpelijk afgeleid dat de minderjarige aangeefster gedurende de vakantie onder de hoede van verdachte stond waardoor zij – mede omdat verdachte tevens haar judoleraar was – zich tegenover de veel oudere verdachte in een afhankelijke positie heeft bevonden en zij onvoldoende weerstand heeft kunnen bieden aan diens, aan die afhankelijkheid ontleende overwicht op haar. Gelet daarop geeft het oordeel dat aangeefster “aan verdachtes zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd” a.b.i. art. 249.1 Sr niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is dat oordeel voorts niet onbegrijpelijk.

Uitspraak

13 juni 2017

Strafkamer

nr. S 15/05169

AGE/KD

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 4 november 2015, nummer 21/002843-13, in de strafzaak tegen:

[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft I.T.H.L. van de Bergh, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2 Beoordeling van het tweede middel

2.1.

Het middel bevat de klacht dat het Hof wat betreft feit 5 ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft geoordeeld dat de aangeefster "aan verdachtes zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd" in de zin van art. 249, eerste lid, Sr.

2.2.1.

Ten laste van de verdachte is onder 5 bewezenverklaard dat:

"hij op tijdstippen in de periode van 1 juli 1999 tot en met 31 augustus 1999 te Frankrijk, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , geboortedatum [geboortedatum] 1983, te weten het vingeren, betasten, van haar vagina en het zich door [slachtoffer] laten aftrekken en het tongzoenen met [slachtoffer] , terwijl deze [slachtoffer] toen minderjarig was en aan verdachtes zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd."

2.2.2.

Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

"8. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als de verklaring van [slachtoffer] (pag. 206-218):

"(...)

V: Waarvan doe je aangifte?

A: Ik ben wel seksueel misbruikt, (...).

(...)

V: Omschrijf hoe vaak jij [verdachte] zag en hoe was het contact?

A: (...) Hoe dat kwam weet ik niet meer, maar we kregen meer persoonlijke gesprekken. Dat was ook seksueel getint. (...) Na de trainingen bleven we hangen, gingen kletsen. (...)

V: Wat was de strekking van die gesprekken?

A: Wat ik me kan herinneren was dat hij tips gaf. Dat de eerste keer met iemand moest die ervaring had. (...) Hij heeft me weleens naar huis gebracht dat hij me een kus op de mond gaf. (...)

V: Wat voor kus was dat dan?

A: Gewoon een kus. En toen wilden een vriendinnetje en ik op vakantie. [verdachte] en [betrokkene 1] hadden twee dochters. Die hadden vaak ruzie in de auto. Op een gegeven moment kwam het voorstel dat wij dan mee konden gaan met hun op vakantie, want zij gingen voor vier weken naar Frankrijk.

V: Met wie bedoel je wij?

A: Mijn vriendin en ik.

V: Hoe heet jouw vriendin?

A: [betrokkene 2] . (...), maar in ieder geval op de camping kwam het voorstel dat wij bij hun op de plek zouden gaan staan. (...) Ik wilde liever actief doen en [verdachte] ook. Dus we hebben heel veel tijd samen doorgebracht. We gingen samen fietsen, surfen en zwemmen.

(...)

V: Wat voor dingen doel je op?

A: (...) Het eerste wat er gebeurde op die vakantie in Frankrijk was dat [verdachte] benieuwd was hoe mijn borsten eruit zagen

(...)

V: Wat heb je toen gedaan?

A: Ik heb het wel laten zien.

V: Waar waren jullie toen?

A: In het meer. En toen even later op de kant vroeg [verdachte] of ik wel eens een stijve piemel had gezien. (...) Ik zei in ieder geval niet dat ik het wilde zien. En voor ik er goed en wel erg in had en ik mij omdraaide stond hij daar al voor me met zijn stijve lul.

(...)

V: Wanneer ontstaat er dan weer een situatie op seksueel vlak?

A: (...) We gingen een keer fietsen. [verdachte] wilde mij een hele grote dam laten zien. We moesten van de fiets af en de bosjes in. Ik dacht toen, nee dat ga ik niet doen, ik ben toen bij mijn fiets blijven wachten tot [verdachte] terug kwam. (...)

Op de tweede camping gingen we ꞌs ochtends een keer zwemmen. Dat was ergens bij de Verdon. Er was een eilandje in de rivier. We lagen daar op een strandje. [verdachte] vroeg: ꞌMag ik mijzelf bevredigen?ꞌ Ik zei toen: ꞌJe doet maar!ꞌ (...) Hij betastte zijn piemel.

(...)

V: Heb je zijn piemel gezien?

A: (...) Hij heeft ook nog voorgesteld dat hij mij wilde bevredigen. (...)

V: Hoe gebeurde dat dan?

A: Met de vinger. (...)

V: Wat deed hij dan?

A: Hij betastte mij maar ik vond het niets.

(...)

V: Wat betast hij dan bij jou?

A: Mijn clitoris. (...)

(...)

V: Omschrijf eens een situatie die je je heel goed kan herinneren?

A: Ja, maar het was wel een oplopend iets.

V: Bedoel je daarmee dat er een opbouw zit in die seksuele aanpak?

A: Ja. Hij was er continu mee bezig.

V: Waar merkte je dat aan?

A: We waren aan het wandelen. (...) hij sprak constant over seks. We waren een keer bij het water. [verdachte] wilde mij insmeren met zonnebrand. Hij smeerde mijn benen in en kwam verdacht dicht bij mijn vagina en billen, aan de binnenkant van mijn dijen. En dat is ook al een gevoelige plek. Dat deed hij ook waar [betrokkene 2] bij was. [betrokkene 2] is de vakantie ook een keer naar [betrokkene 1] gegaan om te zeggen dat er iets niet klopte tussen mij en [verdachte] er zou wat zijn tussen ons.

(...)

A: (...) Het grootste wat ik kan vertellen is dat we een keer gingen fietsen. (...) Tijdens het fietsen zei [verdachte] dat hij wel eens naakt ging zwemmen. (...) [verdachte] zei dat ik daar veel te preuts voor ben. Dat was niet zo, want ik ben naturistisch opgevoed. En ik was een puber en dacht, ik zal je eens bewijzen dat ik niet preuts ben. Wat ik niet wilde was me uitkleden voor hem. We waren aan het lopen langs de waterkant. [verdachte] liep een eind voor mij en ik weet nog dat ik dacht, als ik me nu snel uitkleed doe ik dat niet voor hem. Ik neem mijn kleding wel mee het water in en gooi dat dan wel op de kant. Ik kwam toen aanzwemmen en dat vond hij natuurlijk wel bijster leuk.

V: Hoe wist je dat?

A: Dat kon ik aan zijn gezicht wel zien. Ik gooide mijn kleding naar de kant en [verdachte] ving mijn kleding op. Hij zag dat mijn slip er ook tussen zat. (...) Hij deed zijn ding uit en kwam het water in en dat is voor mij wel het moment dat mij het meest is bijgebleven. [verdachte] kwam opgewonden het water in en zwom naar mij toe. Dat was helemaal niet mijn intentie geweest. Deze opgewonden [verdachte] kende ik nog niet. (...)

V: Hoe wist jij dat hij opgewonden was?

A: Hij kwam heel langzaam naar mij toe en de manier waarop hij naar mij keek. Hij was heel duidelijk de spanning aan het opbouwen zoals volwassenen dat doen. (...). Ik zwom van [verdachte] weg de andere kant op. [verdachte] zwom mij achterna. Hij pakte een van mijn benen en trok mij terug. Hij draaide mij op de een of andere manier om. Ik kwam op zijn middel terecht.

Ik heb diverse keren: ꞌNee, nee, nee!ꞌ gezegd. Maar toen ik uiteindelijk om zijn middel was en zijn penis tegen mijn vagina voelde werd ik wel stil.

V: Ik begrijp niet zo goed wat jij bedoelt met om zijn middel heenkomen. Wil je dat nog eens uitleggen?

A: (...) Hij heeft mij op de een of andere manier weten om te draaien, waardoor ik op mijn rug terecht kwam in het water. Hierna trok hij aan beide benen en legde die aan weerskanten om zijn middel en op dat moment voelde ik zijn stijve penis tegen mijn vaginamond. En toen vroeg hij iets van: ꞌMag ik?ꞌ.

(...)

A: (...) Blijkbaar ben ik het water uitgegaan. (...) We liggen naast elkaar en [verdachte] is benieuwd hoe ik zoen. Toen hebben we getongzoend.

(...)

V: Wat vond jij daar toen van?

A: (...) Ik heb daarna aan zijn piemel gezeten. Hij was daar leraar in.

V: Hoe bedoel je dat?

A: Dat hij mij dingen voor wilde doen en hij vertelde hoe ik hem af moest trekken. (...) Ik was bezig [verdachte] af te trekken (...)

(...)

V: Wat heeft hij gezegd over jouw tepels?

A: Hij heeft een opmerking gemaakt dat hij mijn tepels te klein vond, maar dat die groter konden worden door eraan te zuigen. En met die wandeling heeft hij op de terugweg gesproken over seks in het bos. Hij gaat dan ergens op zitten en dan moet ik boven op hem komen zitten (...)

(...)

V: Nog meer dingen over seksuele handelingen?

A: In het water wat ik vertelde heeft hij zijn vinger in mijn vagina gebracht nog voor hij met zijn piemel tegen mijn vagina aankwam (...).

(...)"

9. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als de verklaring van [betrokkene 3] (pag. 42-54):

"(...) Alhoewel was er wel een meisje [slachtoffer] van 16 jaar daar was hij altijd wel heel lacherig, flirterig mee. Hij had ook het idee dat zij verliefd op hem was en daardoor spendeerde hij meer aandacht aan haar. (...)

[slachtoffer] en [betrokkene 2] zijn met ons gezin mee op vakantie geweest. Mijn vader heeft [slachtoffer] toen ontmaagd tijdens het naakt zwemmen. (...)"

10. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als de verklaring van [betrokkene 4] (pag. 55-64):

"(...) [verdachte] had met een van die meisjes een halve relatie gehad toen hij nog bij zijn ex-vrouw was. Dat meisje heette iets van (...) [slachtoffer] . (...)"

11. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als de verklaring van [betrokkene 1] (pag. 89-94):

"(...)

A: (...) En de laatste vakantie, in 1999, heeft [verdachte] openlijk toegegeven dat hij verliefd was geworden op een 15 jarig meisje, die ook met ons mee was op vakantie.

V: Om wie ging dat?

A: [slachtoffer] uit Ruurlo.

(...)

V: Over de waarschuwing van [betrokkene 2] . Wat heeft zij daarover verteld?

A: Dat er seksuele dingen waren geweest tussen [verdachte] en [slachtoffer] (...). Ze gingen ꞌs morgens altijd samen naakt zwemmen en mountainbiken. (...)

(...)

V: Hoe vertelde hij dat hij verliefd was op dat meisje, hoe is dat verder gegaan?

A: Heel stom. Wij liggen op bed. [verdachte] vertelde uit het niets dat hij verliefd is op haar en vervolgens wilde hij met mij seks hebben (...).

(...)"

12. De verklaring van [slachtoffer] afgelegd tegenover de raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (zittingsplaats Arnhem) op 10 oktober 2013, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - (pag. 1-5):

"(...) De fietstocht was aan het einde van de vakantie. In de periode voorafgaand aan die fietstocht, had hij al te kennen gegeven dat hij dacht over seks tussen hem en mij. Ik herinner mij met name een gedachte die hij met mij deelde waarbij hij op een rots zat en ik op hem zou zitten, op zijn erectie. (...) U, RHC, houdt mij voor dat het toch geen judoles was, maar ik met hem op vakantie was en vraagt mij of ik mij toch zijn leerling voelde. Ja. Zo voelde ik dat. We waren op vakantie met zijn caravan en zijn bus. Op die bus stond ook heel groot [A] . Het is bovendien de bus die ik als leerling kende. (...) In ieder geval weet ik dat hij mij gevingerd heeft en dat hij met zijn erectie tegen mijn vagina drukte. Hij keek mij aan en vroeg of het mocht, met andere woorden of hij zijn erectie in mij mocht brengen. (...) [verdachte] zei wel dat hij verliefd was op mij. Hij zei: ꞌAls ik geen vrouw had dan had ik het wel geweten.ꞌ (...)"

13. De verklaring van [betrokkene 2] , afgelegd tegenover de raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (zittingsplaats Arnhem) op 10 oktober 2013, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - (pag.1-3):

"(...) Ik heb het wel tijdens de vakantie aan [betrokkene 1] aangegeven, dat er naar mijn beleving iets aan de hand was tussen [verdachte] en [slachtoffer] , in ieder geval dat het niet klopte. (...) [slachtoffer] vertelde mij dat zij en [verdachte] tijdens de vakantie vaak gingen fietsen (mountainbiken) en dat [verdachte] naakt ging zwemmen en dat hij toen iets bij haar gedaan heeft en zij iets bij hem moest doen. (...) [slachtoffer] heeft mij verteld dat hij haar betast heeft en dat zij hem heeft afgetrokken. (...)"

14. De verklaring van [betrokkene 1] , afgelegd tegenover de raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (zittingsplaats Arnhem) op 10 oktober 2013, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - (pag. 1-3):

"(...) En ze gingen zwemmen. Ik merkte dan dat de badkleding niet meeging. Bovendien zat hij de hele tijd aan haar bijvoorbeeld om in te smeren met zonnebrand of het geven van voetmassages. (...) Op een gegeven moment lag [verdachte] naast mij in bed op de camping en uit het niets zei hij: ꞌIk ben verliefd op [slachtoffer] !ꞌ Hij heeft mij ook verteld dat ze naakt gezwommen hadden. (...) Vrij kort na de vakantie heb ik de scheiding aangevraagd. (...) De echtscheiding had wel mede als oorzaak het gebeuren met [slachtoffer] , (...). (...) Hij heeft er aan toegevoegd: ꞌZij is precies datgene wat ik in een vrouw zoekꞌ. Daarbij noemde hij haar sportiviteit en dingen die daarmee samenhingen. (...)"

2.2.3.

Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts het volgende overwogen:

"Ten aanzien van het feit onder 5 overweegt het hof in het bijzonder als volgt. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ꞌaan de zorg en/of waakzaamheid toevertrouwdꞌ, is niet vereist dat de ouders of wettelijk vertegenwoordigers uitdrukkelijk toestemming hebben verleend dat de betreffende minderjarige bij de verdachte verbleef of dat zij bekend waren met de aanwezigheid van die minderjarige bij de verdachte. Voldoende is dat sprake is van een omstandigheid waarin geen directe bescherming door de ouder(s) geboden kan worden en een hoedanigheid ten opzichte van de betrokken minderjarige die telkens een min of meer grote mate van afhankelijkheid van de dader met zich meebrengt, en dat de dader daaraan een zeker overwicht tegenover die minderjarige kan ontlenen. De strekking van de betreffende wetsbepaling is bescherming te verlenen aan minderjarigen, die als gevolg van die afhankelijkheid en dat overwicht minder weerstand aan de dader bieden dan anderen. Naar het oordeel van het hof is er in het onderhavige geval sprake van een hoedanigheid zoals hierboven beschreven. Naar het oordeel van het hof was [slachtoffer] tijdens de bewuste vakantie aan de zorg en/of waakzaamheid van verdachte toevertrouwd. Dat verdachte [slachtoffer] niet in zijn hoedanigheid van haar judoleraar meenam naar Frankrijk doet daar niet aan af. Zij voelde zich overigens wel zijn leerling, wat naar het oordeel van het hof in de gegeven omstandigheden (ze reed met de familie van verdachte in diens bus (met logo van [A] ) mee naar de vakantielocatie en kampeerde in de directe nabijheid van verdachte en diens familie) eens temeer een zekere afhankelijkheid van de minderjarige aangeefster ten opzichte van de meerderjarige verdachte met zich bracht."

2.3.

Bij de beoordeling van het middel dient het volgende voorop te worden gesteld. De in art. 249, eerste lid, Sr opgenomen opsomming van door hun hoedanigheid ten opzichte van de dader aangeduide minderjarigen met wie het plegen van ontucht in deze bepaling strafbaar is gesteld, wordt hierdoor gekenmerkt dat die hoedanigheid telkens een min of meer grote mate van afhankelijkheid van de dader meebrengt, en dat de dader daaraan een zeker overwicht tegenover die minderjarigen kan ontlenen. De strekking van evengenoemde bepaling is dan ook bescherming te verlenen aan minderjarigen die als gevolg van die afhankelijkheid en dat overwicht minder weerstand aan de dader kunnen bieden dan anderen. (Vgl. HR 26 juni 1990, ECLI:NL:HR:1990:AD1168, NJ 1991/95).

2.4.

Blijkens de bewijsvoering heeft het Hof vastgesteld dat verdachte - de judoleraar van de 16-jarige aangeefster - de aangeefster had uitgenodigd om met hem en zijn gezin met de bus van de verdachte naar Frankrijk te reizen om daar samen de vakantie door te brengen op een camping, tijdens welke vier weken durende vakantie de verdachte en de aangeefster veel tijd met elkaar hebben doorgebracht en de verdachte de bewezenverklaarde ontucht met haar heeft gepleegd.

2.5.

Het Hof heeft daaruit kennelijk en niet onbegrijpelijk afgeleid dat de minderjarige aangeefster gedurende die vakantie onder de hoede van de verdachte stond waardoor zij - mede omdat de verdachte tevens haar judoleraar was - zich tegenover de veel oudere verdachte in een afhankelijke positie heeft bevonden en zij onvoldoende weerstand heeft kunnen bieden aan diens, aan die afhankelijkheid ontleende overwicht op haar. Zulks in aanmerking genomen geeft het oordeel dat de aangeefster "aan verdachtes zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd" in de betekenis die daaraan in art. 249, eerste lid, Sr toekomt, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is dat oordeel voorts niet onbegrijpelijk.

2.6.

Het middel faalt derhalve.

3 Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4 Beslissing