Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-06-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:2537, 200.186.815_01

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-06-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:2537, 200.186.815_01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
6 juni 2017
Datum publicatie
7 juni 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:2537
Zaaknummer
200.186.815_01

Inhoudsindicatie

Hoofdelijkheid. Verjaring. Strafrechtelijke veroordeling.

Uitspraak

Afdeling civiel recht

zaaknummer 200.186.815/01

arrest van 6 juni 2017

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant,

hierna: [appellant] ,

advocaat: mr. R.J. Haakmeester te Heesch,

tegen

[bewindvoerder] ,

in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen van

[onder bewind gestelde] , wonende te [woonplaats] ,

hierna: [onder bewind gestelde] ,

kantoorhoudend te [kantoorplaats] ,

geïntimeerde,

hierna: [bewindvoerder] q.q.,

advocaat: mr. H. Sanli te Helmond,

op het bij dagvaardingsexploot van 19 februari 2016 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de kantonrechter Eindhoven van de rechtbank Oost-Brabant van 19 november 2015, in conventie gewezen tussen [appellant] als eiser en [bewindvoerder] q.q. als één van beide gedaagden.

1 Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 4200373 \ CV EXPL 15-6376)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld bestreden vonnis en het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 13 augustus 2015.

2 Het verloop van het geding in hoger beroep

2.1

Dit blijkt uit:

-

het voornoemde dagvaardingsexploot,

-

de memorie van grieven van [appellant] met twee grieven en een productie,

-

de memorie van antwoord van [bewindvoerder] q.q..

2.2

Na gevraagd arrest, heeft het hof een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op de bovenvermelde stukken en die van de eerste aanleg.

3 De beoordeling

3.1

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist, staan in dit hoger beroep de navolgende feiten vast.

  1. Bij vonnis van 7 augustus 2009 is [appellant] onder parketnummer 01/839161-09 (hierna: strafvonnis 01/839161-09) door de meervoudige strafkamer van de rechtbank ’s-Hertogenbosch wegens verschillende in 2008 en 2009, veelal tezamen en in vereniging met een of meer anderen, gepleegde misdrijven veroordeeld tot 4 jaren gevangenisstraf waarvan 1 jaar voorwaardelijk, is een bijzondere voorwaarde opgelegd, zijn verschillende vorderingen van benadeelde partijen toegewezen en zijn meerdere schadevergoedingsmaatregelen opgelegd.

  2. Bij vonnis van 7 augustus 2009 is [onder bewind gestelde] onder parketnummer 01/839169-09 (hierna: strafvonnis 01/839169-09) door de meervoudige strafkamer van de rechtbank ’s-Hertogenbosch wegens verschillende in 2009, veelal tezamen en in vereniging met een of meer anderen, gepleegde misdrijven veroordeeld tot 4 jaren gevangenisstraf waarvan 1 jaar voorwaardelijk, is een bijzondere voorwaarde opgelegd, zijn verschillende vorderingen van benadeelde partijen toegewezen en zijn meerdere schadevergoedingsmaatregelen opgelegd.

  3. Bij de onder zaaknummer 2558176/13-2728 gewezen beschikking van 13 februari 2014 heeft de kantonrechter Eindhoven van de rechtbank Oost-Brabant met ingang van 15 februari 2014 onder ontslagverlening van de vorige bewindvoerder, [bewindvoerder] q.q. benoemd tot (opvolgend) bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan [onder bewind gestelde] .

3.2

Dit geding beperkt zich tot het deels uitvoerbaar bij voorraad verklaarde bestreden vonnis voor zover dat in conventie en tussen partijen is gewezen. Het geding spitst zich toe op de daarbij onder veroordeling van [appellant] in de proceskosten afgewezen vordering van [appellant] dat [bewindvoerder] q.q. zal worden veroordeeld tot betaling van € 11.372,04 en tot betaling van de proceskosten.

[appellant] concludeert in hoger beroep dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende en zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zijn inleidende vordering tegen [bewindvoerder] q.q. (alsnog) zal toewijzen en [bewindvoerder] q.q. zal veroordelen tot betaling van de proceskosten van beide instanties en de nakosten.

[bewindvoerder] q.q. concludeert dat het hof, uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal bekrachtigen en [appellant] zal veroordelen in de proceskosten.

3.3

Onder honorering van een door [bewindvoerder] q.q. gevoerd verweer, baseert de kantonrechter de afwijzing van de vordering op de met grief 1 door [appellant] aangevallen kernoverweging dat uit het tegen [appellant] gewezen strafvonnis 01/839161-09 niet de hoofdelijke veroordeling van [onder bewind gestelde] tot betaling van € 22.744,-- valt af te leiden. Hoewel die overweging als zodanig niet onjuist is, verwijt [appellant] de kantonrechter terecht te hebben miskend dat wel degelijk sprake is van een hoofdelijke schuld tussen hem en [onder bewind gestelde] . Voor zover hier van belang legt [appellant] aan zijn vordering immers van meet af aan nadrukkelijk ten grondslag dat zowel hij als [onder bewind gestelde] bij de tegen hen afzonderlijk gewezen strafvonnissen 01/839161-09 en 01/839169-09 zijn veroordeeld voor dezelfde feiten waaronder het op 15 maart 2009 te [plaats] tezamen gepleegde misdrijf en dat zij daarbij ieder ook zijn veroordeeld tot betaling van in verband daarmee aan benadeelde partijen toegewezen vorderingen en aan ieder van hen opgelegde schadevergoedingsmaatregelen.

Ook voor zover [bewindvoerder] q.q. zich verweert met de stellingname dat de hoofdelijke (mede)aansprakelijkheid van [onder bewind gestelde] niet expliciet uit de van die vonnissen overgelegde stukken naar voren komt, vindt die hoofdelijkheid daarin voldoende steun. Blijkens de van de strafvonnissen 01/839161-09 en 01/839169-09 overgelegde stukken zijn [appellant] en [onder bewind gestelde] daarbij immers ieder afzonderlijk veroordeeld voor meerdere dezelfde strafbare feiten waaronder een op 15 maart 2009 medegepleegde opzettelijke brandstichting terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was, en zijn zij in verband met die brandstichting ieder veroordeeld tot betaling van bijvoorbeeld aan benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] , [benadeelde 5] , [benadeelde 6] , [benadeelde 7] , [benadeelde 8] , [benadeelde 9] , [benadeelde 10] , [benadeelde 11] , [benadeelde 12] , [benadeelde 13] , [benadeelde 14] , en [benadeelde 15] toegewezen vorderingen en daarvoor opgelegde schadevergoedingsmaatregelen. Waar op zowel [appellant] als op [onder bewind gestelde] (zij het op grond van verschillende -namelijk tegen ieder van hen afzonderlijk gewezen- strafvonnissen) een verplichting tot vergoeding van dezelfde schade rust, zijn zij op grond van artikel 6:102 lid 1 Burgerlijk Wetboek hoofdelijk verbonden. Grief I slaagt.

3.4

Dat de schade waarvoor [appellant] en [onder bewind gestelde] hoofdelijk zijn verbonden € 22.744,-- bedraagt, weerspreekt [bewindvoerder] q.q. als zodanig niet althans onvoldoende concreet. [bewindvoerder] q.q. betwist ook niet concreet dat [appellant] dit bedrag daadwerkelijk heeft betaald, maar zegt slechts dat hij niet kan zien wanneer [appellant] heeft betaald. Overigens vindt die betaling als zodanig inmiddels ook steun in de door [appellant] bij memorie van grieven overgelegde mail d.d. 29 oktober 2015 waarin [medewerker van het CJIB] als CJIB-medewerker Schadevergoedingsmaatregelen (hierna: CJIB-mail) een opsomming geeft van de bedragen van door [appellant] gedane betalingen.

3.5

Door de devolutieve werking van het hoger beroep liggen nu ook de in eerste aanleg niet behandelde of verworpen verweren van [bewindvoerder] q.q. ter beoordeling aan het hof voor. Zo betwist [bewindvoerder] q.q. dat [onder bewind gestelde] in hun onderlinge verhouding jegens [appellant] voor 50% in de betaalde € 22.744,-- moet bijdragen en voert [bewindvoerder] q.q. aan dat de regresvordering van [appellant] op [onder bewind gestelde] is verjaard en dat (de advocaat van) [appellant] blijkens de stukken voorafgaande aan de procedure wel [onder bewind gestelde] maar niet zijn (voormalige of huidige) bewindvoerder voor de vordering heeft aangeschreven. Het hof zal het meest verstrekkende verjaringsverweer hierna eerst behandelen.

3.6

[bewindvoerder] q.q. betoogt al van meet af aan nadrukkelijk dat de regresvordering van [appellant] op [onder bewind gestelde] is verjaard. Met zijn nadrukkelijke (als zodanig overigens correct te oordelen) toelichting dat de regresvordering op medeschuldenaar [onder bewind gestelde] ontstond en opeisbaar werd toen [appellant] de schuld voldeed voor meer dan het gedeelte dat hem aangaat, laat dat geen andere uitleg toe dan dat [bewindvoerder] q.q. het bevrijdende verweer voert dat [appellant] het aan [onder bewind gestelde] toe te rekenen aandeel in de betaalde € 22.744,-- al meer dan (de verjaringstermijn van) vijf jaren vóór de inleidende dagvaarding d.d. 1 juni 2015 heeft betaald. Hoewel [appellant] bij uitstek beschikt over de voor zijn gedane betalingen relevante feitelijke gegevens en het op zijn weg had gelegen

-rekening houdend met de devolutieve werking van het hoger beroep- die gegevens eventueel zelfs in hoger beroep nog in te brengen, maakt hij echter niet inzichtelijk wanneer hij heeft betaald, laat staan dat inzichtelijk is gemaakt dat hij enig gedeelte dat [onder bewind gestelde] aangaat op of na 1 juni 2010 heeft betaald. Nu ook de door [appellant] overgelegde stukken (waaronder de CJIB-mail) hiervoor geen aanknopingspunten bieden, treft het door [bewindvoerder] gedane verjaringsberoep doel.

3.7

Wellicht ten overvloede overweegt het hof nog dat voor zover uit de door [appellant] ingeroepen (als productie 3 bij inleidende dagvaarding overgelegde) brief d.d. 3 oktober 2014 blijkt van een na 10 oktober 2012 door hem gedane betaling van € 16.799,44 in verband met als gevolg van de op 15 maart 2009 medegepleegde brandstichting door derden geleden schade, die betaling is gedaan ter uitvoering van een civielrechtelijke veroordeling en in ieder geval niet voortvloeit uit de in dit geding ingeroepen strafvonnissen 01/839161-09 en 01/839169-09. [appellant] motiveert en onderbouwt ook niet dat die derden althans gedupeerden strafrechtelijk benadeelde partijen zijn en uit die brief volgt dat ook niet, terwijl [appellant] zijn in dit geding voorliggende vordering uitsluitend baseert op de bij die strafvonnissen uitgesproken veroordelingen, toegewezen vorderingen en opgelegde schadevergoedingsmaatregelen.

3.8

Nu [appellant] overigens niets aanvoert dat tot een ander oordeel leidt, kan dat verder onbesproken blijven en komt het hof tot de slotsom dat zijn vordering moet worden afgewezen. Nu dat bij het bestreden vonnis uiteindelijk ook is gebeurd, zal het hof het bestreden vonnis onder verbetering van gronden bekrachtigen, [appellant] als de overwegend in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten van het hoger beroep veroordelen en beslissen als volgt.

4 De uitspraak