Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-05-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:2226, 20-000056-16

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-05-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:2226, 20-000056-16

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
23 mei 2017
Datum publicatie
23 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:2226
Formele relaties
Zaaknummer
20-000056-16
Relevante informatie
Wegenverkeerswet 1994 [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 6, Wegenverkeerswet 1994 [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 7

Inhoudsindicatie

Artikel 6 Wegenverkeerswet 1994. Verkeersongeval met dodelijke afloop. Het hof is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zeer onvoorzichtig rijgedrag, nu hij zijn snelheid bij het ingaan van de bocht niet heeft aangepast en op dat moment tenminste 86 km/u reed, vervolgens de door hem bestuurde auto in de bocht niet onder controle heeft weten te houden, de ononderbroken witte streep op het wegdek met zijn motorvoertuig heeft overschreden en volledig terecht is gekomen op de weghelft van het hem tegemoetkomende verkeer. Verdachte heeft niet gezien dat er zich op die weghelft een tegenligger bevond en is daarmee nagenoeg frontaal in botsing gekomen. Het hof oordeelt dat, gelet op de feiten en omstandigheden van het geval, geen sprake is van de strafverzwarende omstandigheid “ernstige overschrijding van de maximumsnelheid” zoals bedoeld in artikel 175 lid 3 Wegenverkeerswet 1994.

Voorts veroordeling ter zake van artikel 7 Wegenverkeerswet 1994. Verdachte is weggerend en heeft de slachtoffers in hulpeloze toestand achtergelaten. Verdachte wordt vrijgesproken van de ten laste gelegde overtreding van artikel 9 Wegenverkeerswet 1994 (rijden zonder geldig rijbewijs). Het hof heeft niet de overtuiging bekomen dat verdachte in de ten laste gelegde periode wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs ongeldig was verklaard.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer : 20-000056-16

Uitspraak : 23 mei 2017

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 29 december 2015 in de strafzaak met parketnummer 01-879728-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,

wonende te [adres] .

Hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van de gehele tenlastelegging zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest. Voorts is geëist dat aan de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen zal worden ontzegd voor de duur van 4 jaren en dat de in beslag genomen Mercedes-Benz CLS 350 verbeurd zal worden verklaard.

De verdediging heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde bepleit dat sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag en niet van ernstige schuld of een zeer hoge mate van schuld. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof en wat betreft het onder 3 ten laste gelegde vrijspraak bepleit. Voorts is een strafmaatverweer gevoerd.

Vonnis waarvan beroep

Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.

Tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:

1.hij op of omstreeks 17 mei 2015 in de gemeente 's-Hertogenbosch als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (te weten een Mercedes, type CLS 350 coupe) daarmee rijdende over de weg, Empelseweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend

- de ter plaatse geldende maximumsnelheid in ernstige mate te overschrijden en/of

- die maximumsnelheid te blijven overschrijden op het moment dat hij een (scherpe) bocht met adviessnelheid 30 km/h is ingegaan, althans met een te hoge snelheid gelet op de plaatselijke situatie deze bocht is ingegaan en/of

- ( vervolgens) zijn personenauto in/bij deze bocht niet onder controle heeft weten te houden en/of

- ( op) de weghelft voor het tegemoetkomend verkeer is opgereden/terecht is gekomen en/of

- in botsing en/of aanrijding is gekomen met een tegemoetkomende personenauto, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] ), zijnde een inzittende van laatstgenoemde personenauto, werd gedood en/of waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 2] ), zijnde een inzittende van laatstgenoemde personenauto, zwaar lichamelijk letsel, te weten diverse botbreuken waaronder onder meer een gebroken borstwervel en/of een gebroken heup, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet;

2.hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in de gemeente 's-Hertogenbosch op de Empelseweg op of omstreeks 17 mei 2015, de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden,

- een ander (te weten [slachtoffer 1] ) is gedood en/of een ander (te weten [slachtoffer 2] ) letsel en/of schade was toegebracht en/of

- een ander (te weten voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten;

3.hij in of omstreeks de periode van 16 april 2015 tot en met 17 mei 2015 in de gemeente

's-Hertogenbosch, althans in Nederland, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, Empelseweg, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak van feit 3

De advocaat-generaal heeft betoogd dat de rechtbank ter zake van het onder 3 ten laste gelegde de bewezen verklaarde periode ten onrechte heeft ingekort tot één dag. Volgens de advocaat-generaal is er, gelet op de schriftelijke stukken van het CBR en PostNL en ook op grond van de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , voldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte al langere tijd wist dan wel kon vermoeden dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.

De verdediging heeft bepleit dat verdachte van het onder 3 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. Verdachte heeft verklaard dat hij destijds niet wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de stukken van het dossier niet blijkt dat het besluit van het CBR d.d. 9 april 2015 verdachte heeft bereikt. Ten aanzien van de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] heeft hij betoogd dat deze verklaringen onwaarachtig zijn en niet kunnen worden gebezigd tot het bewijs. De verdediging heeft daaraan toegevoegd dat, voor zover er al een gesprek over het rijbewijs heeft plaatsgevonden, niet kan worden uitgesloten dat verdachte heeft verteld dat hij een zogenoemde EMA-cursus moest volgen en dat hij, als hij dat niet zou doen, zijn rijbewijs zou kwijtraken.

Het hof overweegt als volgt.

Van het dossier maakt deel uit een besluit van het CBR d.d. 9 april 2015, inhoudende dat het rijbewijs van verdachte ongeldig is verklaard omdat hij niet heeft meegewerkt aan een cursus over alcohol en verkeer die hij moest volgen, waardoor hij vanaf 16 april 2015 niet meer mocht rijden. Volgens de bij het besluit gevoegde informatie van PostNL is een aangetekende brief van het CBR voor geadresseerde [verdachte] , woonachtig aan de [adres] , op 11 april 2015 bezorgd. Daaruit kan weliswaar worden afgeleid dat er sprake is geweest van een bezorging, maar daaruit blijkt niet aan wie de bezorging heeft plaatsgevonden. De naam van de persoon die de aangetekende brief in ontvangst heeft genomen en/of een handtekening van die persoon bevindt zich niet in het dossier.

De advocaat-generaal heeft erop gewezen dat uit de bevindingen op dossierpagina 242 van het politiedossier blijkt dat de aangetekende brief niet bij het CBR retour is gekomen.

Evenwel, volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan uit de omstandigheid dat een per aangetekende post verzonden besluit van het CBR niet als onbestelbaar retour is gekomen, niet zonder meer worden afgeleid dat verdachte wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs niet langer geldig was. Bovendien komt de code ( [xxx] ) in het door de advocaat-generaal aangehaalde proces-verbaal van bevindingen op dossierpagina 242 niet overeen met de barcode ( [xxx] ) van de zendingsgegevens van PostNL.

Op basis van de schriftelijke bescheiden van het CBR en PostNL kan naar het oordeel van het hof niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat verdachte het besluit van het CBR d.d. 9 april 2015 heeft ontvangen en dat hij op grond daarvan wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.

De vraag die het hof vervolgens dient te beantwoorden is of wellicht uit verklaringen en/of andere omstandigheden kan worden afgeleid dat verdachte ten tijde van het onder 3 ten laste gelegde wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.

In het dossier bevinden zich verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . Ten aanzien van die verklaringen overweegt het hof als volgt.

De getuige [getuige 2] heeft op 27 mei 2015 tegenover de politie verklaard dat hij verdachte op zaterdag 9 mei 2015, tussen 16:00 uur en 17:00 uur, in cafetaria [naam] heeft horen zeggen tegen een vaste klant, [getuige 1] : “Mijn rijbewijs ben ik kwijt maar die heb ik niet nodig, ik kan ook wel zonder”. De getuige [getuige 1] heeft op 28 mei 2015 tegenover de politie verklaard dat hij begin mei ook in de hiervoor bedoelde cafetaria was en dat hij verdachte hoorde zeggen “Ik ben mijn rijbewijs kwijt, maar ik blijf toch rijden.” [getuige 1] heeft daaraan toegevoegd dat hij niet letterlijk wist wat verdachte had gezegd, maar dat het wel die strekking had.

Op verzoek van de verdediging zijn deze getuigen in hoger beroep bij de raadsheer-commissaris gehoord. De getuige [getuige 2] heeft op 1 december 2016 desgevraagd verklaard dat de slachtoffers van het noodlottige ongeval van 17 mei 2015 zijn oom en tante zijn. Toen de politie in verband met het ongeval bij zijn ouders was, heeft [getuige 2] een opmerking over het rijbewijs van verdachte geplaatst, hetgeen heeft geleid tot de verklaring van 27 mei 2015. Voorts heeft hij bij de raadsheer-commissaris verklaard dat hij verdachte in de cafetaria op een zaterdag tussen 15:00 uur en 16:30 uur, twee tot vier weken voor het ongeluk, heeft horen zeggen “Ik heb me rijbewijs niet nodig, ik kan zo ook rijden”. Hij ving dit op uit een gesprek dat plaatshad tussen verdachte en de getuige [getuige 1] . [getuige 2] kan zich evenwel niet meer herinneren hoe het gesprek tussen verdachte en [getuige 1] is verlopen.

De getuige [getuige 1] heeft op 4 oktober 2016 bij de raadsheer-commissaris verklaard dat verdachte hem in de cafetaria heeft verteld dat hij zijn rijbewijs tijdelijk kwijt was of even niet meer had. De getuige weet niet meer hoe verdachte dat precies zei en heeft verklaard dat het lastig is om het gesprek terug te halen. Hij weet nog wel dat [getuige 2] ook bij dit gesprek aanwezig was. Ook heeft [getuige 1] verklaard dat de getuige [getuige 2] één van zijn beste vrienden is en dat één van de slachtoffers diens tante was. De politie is bij hem gekomen, omdat [getuige 2] zijn telefoonnummer aan de politie had gegeven. Voorts heeft [getuige 1] verklaard dat hij verdachte van januari tot 17 mei 2015 twee tot vier keer, misschien wel vaker, heeft gesproken, dat hij niet weet in welk van die gesprekken het over het rijbewijs is gegaan en dat het ook eind 2014 geweest zou kunnen zijn. In zijn herinnering vond het gesprek enkele maanden, twee tot vijf maanden, voor het ongeluk plaats.

Als [getuige 1] kwam drinken in de cafetaria dan was dat over het algemeen op de vrijdag en zijn verwachting is dat hij verdachte ook op vrijdagen heeft gezien en dat het gesprek tussen pakweg 17:00 uur en 19:00 uur is gevoerd. Daarnaast heeft [getuige 1] verklaard dat hij een paar uur na het ongeluk heeft gehoord dat verdachte daarbij betrokken was en dat toen hij en getuige [getuige 2] elkaar weer zagen, wat heel goed op de vrijdag na het ongeluk geweest zou kunnen zijn, ze het over het driegesprek hebben gehad.

Het hof stelt op grond van het bovenstaande vast dat er verschillen zijn tussen de verklaringen die de getuigen [getuige 2] en [getuige 1] in 2015 tegenover de politie hebben afgelegd en hun verklaringen in 2016 bij de raadsheer-commissaris. In het bijzonder valt op dat de getuige [getuige 1] bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat het bewuste gesprek met verdachte twee tot vijf maanden vóór het verkeersongeluk heeft plaatsgehad. De raadsman heeft er terecht op gewezen dat het rijbewijs van de verdachte op dat moment nog niet ongeldig was verklaard en dat niet kan worden uitgesloten dat, zo het gesprek al heeft plaatsgevonden, verdachte heeft verteld dat hij een zogenoemde EMA-cursus moest volgen en dat hij, als hij dat niet zou doen, zijn rijbewijs zou kwijtraken.

Op basis van de door de getuigen [getuige 2] en [getuige 1] afgelegde verklaringen, zoals hierboven weergegeven, kan naar het oordeel van het hof niet met een voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld wat er precies door de verdachte is gezegd, op welk moment hij dat zou hebben gezegd en in welke context zijn eventuele uitlatingen moeten worden geplaatst. Gelet daarop heeft het hof niet de overtuiging bekomen dat verdachte in de ten laste gelegde periode wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs ongeldig was verklaard. De verdachte zal om die reden van het onder 3 ten laste gelegde worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:

1.

hij op 17 mei 2015 in de gemeente 's-Hertogenbosch als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (te weten een Mercedes, type CLS 350 coupe) daarmee rijdende over de weg, Empelseweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer onvoorzichtig

- de ter plaatse geldende maximumsnelheid te overschrijden en

- die maximumsnelheid te blijven overschrijden op het moment dat hij een scherpe bocht met adviessnelheid 30 km/h is ingegaan en

- vervolgens zijn personenauto in deze bocht niet onder controle heeft weten te houden en

- op de weghelft voor het tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen en

- in aanrijding is gekomen met een tegemoetkomende personenauto, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer 1] , zijnde een inzittende van laatstgenoemde personenauto, werd gedood en waardoor een ander, genaamd [slachtoffer 2] , zijnde een inzittende van laatstgenoemde personenauto, zwaar lichamelijk letsel, te weten diverse botbreuken waaronder onder meer een gebroken borstwervel en een gebroken heup, werd toegebracht;

2.

hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in de gemeente 's-Hertogenbosch op de Empelseweg op 17 mei 2015, de plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden,

- een ander, te weten [slachtoffer 1] , en/of een ander, te weten [slachtoffer 2] letsel en/of schade was toegebracht en

- een ander, te weten voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten.

Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Door het hof gebruikte bewijsmiddelen

Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht.

Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs

De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.

Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.

Feit 1

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gerequireerd dat alsnog bewezen dient te worden verklaard dat verdachte de op de Empelseweg geldende maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden. Daartoe heeft zij aangevoerd dat zij de rechtbank volgt in de vaststelling dat verdachtes voertuig tenminste 86 km/u heeft gereden. Verdachte heeft de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 60 km/u met minstens 26 km/u overschreden, terwijl er in de bewuste bocht een adviessnelheid gold van 30 km/u. Gelet daarop en gelet op de omstandigheden dat verdachte de bocht met onverminderde snelheid heeft genaderd, er ruim voor de bocht een verkeersbord met een adviessnelheid van 30 km/u stond, de weersgesteldheid licht, zonnig en droog was en verdachte zijn voertuig niet onder controle heeft gehouden, is naar het oordeel van de advocaat-generaal sprake van een ernstige overschrijding van de maximumsnelheid.

De verdediging heeft bepleit dat sprake is van aanmerkelijke schuld, niet van een grove verkeersfout. Voorts stelt de raadsman zich op het standpunt dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte de ter plaatse geldende maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden. Meer of anders dan een snelheid van ongeveer 86 km/u kan volgens de verdediging niet worden vastgesteld.

Het hof overweegt als volgt.

Met de rechtbank concludeert het hof dat op basis van de door de politie gehouden rijproeven en daarbij geconstateerde boordsnelheden van het vervangend voertuig waarmee de rijproeven zijn gehouden, zoals daarvan blijkt uit het Aanvullend proces-verbaal snelheidsanalyse d.d. 23 november 2015, kan worden aangenomen dat verdachte heeft gereden met een snelheid van meer dan 85 km/u.

Op basis van hun analyse menen de verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] dat de rijsnelheid van het voertuig bij aanvang van de bocht rond de 90 km/u of hoger moet hebben gelegen, terwijl uit een controle van de betrouwbaarheid van de snelheden die zijn afgelezen van de snelheidsmeter van het vervangend voertuig is gebleken dat, vergeleken met de snelheidsweergave op een TomTom-navigatiesysteem, de (geconstateerde) snelheden tot 100 km/u niet meer dan 5 km/u verschilden. Op basis van die bevindingen stelt het hof, evenals de rechtbank, vast dat verdachte met het door hem bestuurde motorvoertuig de bocht is ingegaan met een snelheid van tenminste 86 km/u. Ook de advocaat-generaal en raadsman zijn er in het requisitoir respectievelijk pleidooi vanuit gegaan dat verdachte (tenminste) 86 km/u heeft gereden en dat sprake is van een overschrijding van de maximumsnelheid met 26 km/u.

Zoals de rechtbank heeft overwogen, is de strafverzwarende omstandigheid “ernstige overschrijding van de maximumsnelheid” van artikel 175, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 in de wet noch elders gedefinieerd. Anders dan de rechtbank is het hof evenwel van oordeel dat voor een uitleg van dit begrip niet kan worden aangehaakt bij de uitleg in de vervallen Aanwijzing Verkeersongevallen. Met die aanwijzing werd immers beoogd een kader te schetsen voor het openbaar ministerie en de politie, te gebruiken bij hun beoordeling en behandeling van verkeersovertredingen en -misdrijven waarbij een verkeersongeval heeft plaatsgevonden.

Bij welke snelheid sprake is van een ernstige overschrijding van de maximumsnelheid kan in zijn algemeenheid niet worden gesteld, maar dient naar het oordeel van het hof te worden beoordeeld aan de hand van de feiten en omstandigheden van het concrete geval. Het hof stelt op basis van de stukken van het dossier, in het bijzonder het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse d.d. 20 november 2015, vast dat verdachte de hem verweten gedraging heeft begaan buiten de bebouwde kom, op - zo heeft het hof ter terechtzitting opgemaakt uit de foto’s in genoemd proces-verbaal - een overzichtelijke weg. Het betrof een zondagavond omstreeks 18.40 uur, derhalve niet een moment waarop het buitengewoon druk pleegt te zijn op de weg. Het was licht en de weersgesteldheid was goed: het was zonnig, helder en droog. Wat betreft de staat van onderhoud van de weg zijn de politie geen bijzonderheden gebleken. Weliswaar heeft verdachte aanzienlijk harder gereden dan ter plaatse was toegestaan en heeft hij, terwijl hij het bord met de adviessnelheid 30 km/u heeft gezien, zijn snelheid niet aangepast. Echter volgt uit diverse getuigenverklaringen in het dossier en ook uit de door de politie gehouden rijproeven dat de bewuste bocht naar behoren kan worden doorreden met een hogere snelheid dan 30 km/u. Uit de rijproeven met het vervangend voertuig is de politie gebleken dat de bocht met een soortgelijk voertuig met snelheden tussen (niet gecorrigeerd) 80 km/u en 90 km/u is te nemen, waarbij men blijft op de voor de rijrichting bestemde rijstrook.

Alhoewel verdachte de ter plaatse geldende maximumsnelheid heeft overschreden kan naar het oordeel van het hof, gelet op de omstandigheden van het geval, niet worden gesproken van een ernstige overschrijding van de maximumsnelheid.

Bij dit oordeel heeft het hof tevens de omstandigheid betrokken dat snelheidsovertredingen tot en met 30 km/u doorgaans op basis van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften door de overheid op administratieve wijze worden afgehandeld. Ten overvloede overweegt het hof nog dat de steller van de tenlastelegging bij het tweede gedachtestreepje, niet heeft genoemd dat verdachte bij het ingaan van de bocht de maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden.

Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat verdachte zich wel schuldig heeft gemaakt aan zeer onvoorzichtig rijgedrag en dat sprake is van een grove verkeersfout. Het hof overweegt daartoe als volgt. Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij het bord met de adviessnelheid 30 km/u heeft gezien. Uit de bewijsmiddelen blijkt evenwel dat verdachte zijn snelheid bij het ingaan van de bocht niet heeft aangepast terwijl hij, zoals hierboven overwogen, op dat moment tenminste 86 km/u reed. Verdachte heeft vervolgens de door hem bestuurde auto in de bocht niet onder controle weten te houden, heeft de ononderbroken witte streep op het wegdek met zijn motorvoertuig overschreden en is volledig terecht gekomen op de weghelft van het hem tegemoetkomende verkeer. Hij heeft niet gezien dat er zich op die weghelft een tegenligger bevond, zo heeft hij verklaard. Dergelijk verkeersgedrag merkt het hof aan als zeer onvoorzichtig. In zoverre wordt het verweer van de verdediging verworpen.

Feit 2

Met het oog op de bewezenverklaring overweegt het hof dat naar zijn oordeel sprake is van een situatie waarin verdachte de slachtoffers in een hulpeloze toestand heeft achtergelaten. Weliswaar waren er diverse getuigen die, zo blijkt uit het dossier, de hulpdiensten hebben gebeld en de slachtoffers te hulp zijn gesneld. Evenwel blijkt uit bovengenoemde bewijsmiddelen dat verdachte zich er niet van heeft vergewist hoe het met de slachtoffers ging en of er omstanders waren die zich over hen zouden ontfermen. Verdachte is weggerend.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:

overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en

overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.

Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:

overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.

Strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.

De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.

Op te leggen straf of maatregel

Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat aan hem in eerste aanleg een te hoge straf is opgelegd, wanneer wordt gekeken naar de Oriëntatiepunten voor straftoemeting. Voorts is betoogd dat bij de oplegging van een rijontzegging rekening zal worden gehouden met de onderneming van verdachte en dat de tijd die hij te lang in voorarrest heeft doorgebracht zal worden verdisconteerd in een voorwaardelijk deel van de rijontzegging. De raadsman heeft voorgesteld een ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen van bijvoorbeeld vier jaren waarvan drie jaren voorwaardelijk.

Bij de bepaling van de op te leggen straffen is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.

Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof heeft daarbij gelet op de volgende omstandigheden.

Het onder 1 bewezen verklaarde houdt in dat verdachte zich op 17 mei 2015 als bestuurder van een personenauto zeer onvoorzichtig heeft gedragen en een bijzonder ernstig verkeersongeval heeft veroorzaakt met afschuwelijke gevolgen. Door zijn handelen is verdachte met de door hem bestuurde personenauto nagenoeg frontaal gebotst op een ander voertuig, waarin het echtpaar [slachtoffer 2] - [slachtoffer 1] was gezeten. Door de hevigheid van de klap is het voertuig van de slachtoffers in achterwaartse richting geduwd en in een sloot terecht gekomen. De slachtoffers zijn ernstig bekneld geraakt, met alle gevolgen voor hen van dien. Mevrouw [slachtoffer 1] is door de aanrijding overleden. De heer [slachtoffer 2] heeft zwaar lichamelijk letsel opgelopen en heeft bovendien moeten zien hoe op traumatische wijze een einde kwam aan het leven van zijn echtgenote.

Verdachte heeft door zijn handelen een onomkeerbaar verlies teweeg gebracht dat diep heeft ingegrepen in het leven van heer [slachtoffer 2] en de andere nabestaanden van mevrouw [slachtoffer 1] , waaronder hun kinderen. Er is aan hen onherstelbaar leed en verdriet berokkend.

Veel personen zijn getuige geweest van het noodlottige verkeersongeval. Het is een feit van algemene bekendheid dat feiten als de onderhavige kunnen leiden tot langdurige gevoelens van angst en onveiligheid, niet alleen bij de slachtoffers maar ook bij de getuigen.

Voorts brengen misdrijven als de onderhavige in de maatschappij gevoelens van onrust, boosheid en onveiligheid teweeg, waarvan ook in de onderhavige strafzaak is gebleken.

Het onder 2 bewezen verklaarde houdt in dat verdachte de plaats van het ongeval heeft verlaten zonder zich te bekommeren om de slachtoffers. Dit neemt het hof de verdachte bijzonder kwalijk. Evenals de rechtbank overweegt het hof dat verdachte door zijn laakbare (verkeers)gedrag blijk heeft gegeven van een zorgwekkend gebrek aan normbesef en verantwoordelijkheidsgevoel.

Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op de inhoud van het hem betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 2 februari 2017. Daaruit blijkt dat verdachte reeds eerder onherroepelijk is bestraft ter zake van verkeersdelicten, waaronder een strafbeschikking van 520 euro voor een op 20 januari 2015 begane snelheidsoverschrijding. Voorts heeft het hof bij de straftoemeting acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.

Bij zijn oordeel omtrent de aard en omvang van de op te leggen straf heeft het hof kennis genomen van de Oriëntatiepunten voor straftoemeting, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid.

Gelet op de omstandigheid dat in de onderhavige strafzaak twee slachtoffers zijn te betreuren in combinatie met de mate van recidive op het gebied van de verkeerswetgeving, acht het hof het passend en geboden om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest, derhalve een gevangenisstraf waarvan de duur van het onvoorwaardelijke deel (nagenoeg) gelijk is aan de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof voorts ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde voor de duur van vier jaren aan verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen. Het hof acht termen aanwezig om te bepalen dat een gedeelte van deze ontzegging voor de duur van twee jaren voorwaardelijk wordt opgelegd, met een proeftijd van twee jaren. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke rijontzegging wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.

Gelet op het belang van de bescherming van de verkeersveiligheid, dat aanmerkelijk zwaarder weegt dan het belang van verdachte, is voor een langer voorwaardelijk deel van de ontzegging van de rijbevoegdheid, zoals door de verdediging is bepleit, geen ruimte. Het hof heeft er daarbij acht op geslagen dat ter terechtzitting van het hof is gebleken dat verdachte voor de uitvoering van zijn werkzaamheden ten behoeve van zijn bedrijf andere vervoersmogelijkheden ter beschikking staan.

Beslag

De in beslag genomen en niet teruggegeven Mercedes-Benz CLS 350, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met behulp waarvan het onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING