Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-05-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:2224, 20-000263-16

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-05-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:2224, 20-000263-16

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
23 mei 2017
Datum publicatie
23 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:2224
Zaaknummer
20-000263-16

Inhoudsindicatie

Dodelijk verkeersongeval. Vrachtwagenchauffeur verzuimt bij het naar rechts afslaan voorrang te verlenen aan fietser. Taakstraf en voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer: 20-000263-16

Uitspraak: 23 mei 2017

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-

West-Brabant van 19 januari 2016 in de strafzaak met het parketnummer 02-665228-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,

wonende te [woonplaats] .

Hoger beroep

Bij voormeld vonnis heeft de rechtbank bewezen verklaard, kort gezegd, dat de verdachte op 19 mei 2014 in Tilburg als bestuurder van een vrachtauto een verkeersongeval heeft veroorzaakt waarbij een fietsster, genaamd [slachtoffer] , om het leven is gekomen.

De rechtbank heeft de verdachte hiervoor veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twaalf maanden met een proeftijd van twee jaren.

De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen

door en namens de verdachte naar voren is gebracht. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de verklaring van de nabestaanden van het slachtoffer.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de rechtbank

zal bevestigen.

De verdediging heeft bepleit dat de verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde wordt vrijgesproken. Voor het geval het hof niettemin tot een veroordeling komt is verzocht om geen onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen.

Bewijsverweer

Aan de verdachte is primair ten laste gelegd, kort en zakelijk weergegeven, dat de verdachte op de kruising van de Bredaseweg met de Ringbaan-West naar rechts is afgeslagen zonder voorrang te verlenen aan de op die kruising rechtdoor gaande fietsster, genaamd [slachtoffer] , waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat een verkeersongeval heeft plaats-gevonden ten gevolge waarvan die fietsster is gedood (art. 6 WVW 1994).

Subsidiair is aan de verdachte ten laste gelegd, kort gezegd, dat hij door bedoelde gedragingen gevaar en hinder in het verkeer heeft veroorzaakt (art. 5 WVW 1994).

In hoger beroep is door de verdediging bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde wordt vrijgesproken, omdat hij geen schuld (als bedoeld in artikel 6 WVW 1994) heeft aan het ontstane verkeersongeval, zodat hem strafrechtelijk daarvan geen verwijt kan worden gemaakt.

Daartoe is, samengevat, het volgende aangevoerd.

De verdachte heeft in alle opzichten de zorgvuldigheid en voorzichtigheid betracht die van hem als verkeersdeelnemer verwacht mochten worden en hij heeft zich maximaal ingespannen om gevaarzetting te voorkomen. Immers, terwijl de verdachte voor de verkeerslichten stond te wachten, heeft hij voortdurend om zich heen en in de autospiegels gekeken en hij heeft, toen hij groen licht kreeg en optrok, opnieuw in zijn spiegels en door de zijramen van zijn vrachtauto gekeken terwijl hij de bocht naar rechts instuurde. Daarbij heeft de verdachte op geen enkel moment het latere slachtoffer waargenomen. De verklaring daarvoor kan worden gevonden, aldus de verdediging, in de verklaringen van de na het instellen van het hoger beroep gehoorde getuigen, waaruit volgt dat het slachtoffer nog niet bij de kruising was gearriveerd toen de verdachte met de vrachtauto optrok en dat zij door het achterwiel van die vrachtauto is geraakt.

Het hof overweegt als volgt.

Het hof neemt de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen en haar bewijsoverwegingen, zoals weergegeven in het vonnis waarvan beroep, over en maakt deze tot de zijne, voor zover daarvan hierna niet uitdrukkelijk wordt afgeweken.

Op grond van die bewijsmiddelen stelt het hof, evenals de rechtbank, vast dat de verdachte op 19 mei 2014 in Tilburg op de kruising van de Bredaseweg met de Ringbaan-West als bestuurder van een vrachtauto een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte heeft bij het naar rechts afslaan vanaf de Bredaseweg naar de Ringbaan-West geen voorrang verleend aan de over de Bredaseweg rechtdoor gaande fietsster, genaamd [slachtoffer] , waardoor die fietsster tegen de door de verdachte bestuurde vrachtauto is gereden. De fietsster is ten gevolge van deze aanrijding overleden.

Het hof stelt, evenals de rechtbank, vast dat de verdachte in aanzienlijke mate onvoorzichtig en onoplettend is geweest, waardoor het ontstaan van het verkeersongeval, ten gevolge waarvan de fietsster is overleden, aan zijn schuld (als bedoeld in artikel 6 WVW 1994) te wijten is.

Het hof overweegt daartoe als volgt.

De verdachte heeft ook in hoger beroep verklaard dat hij ter plaatse bekend is, dat hij weet dat fietsers op het fietspad van de Bredaseweg en motorvoertuigen op de rijstrook voor rechtdoor en rechtsaf tegelijkertijd groen licht krijgen en dat bestuurders zoals hij, die vanaf de Bredaseweg rechtsaf slaan naar de Ringbaan-West, voorrang moeten verlenen aan het fietsverkeer dat op de Bredaseweg rechtdoor gaat en de Ringbaan-West oversteekt.

De verdachte heeft in hoger beroep verklaard dat hij op het moment dat hij op de Bredaseweg stilstond voor de verkeerslichten niet was afgeleid en dat hij al die tijd op het verkeer heeft gelet en in de spiegels van zijn vrachtauto heeft gekeken. De verdachte heeft verder verklaard dat hij zeker op het fietspad naast hem heeft gelet omdat, naar hij weet, het naar rechts afslaan altijd een lastig punt is. Niettemin heeft de verdachte, zoals hij heeft verklaard, het latere slachtoffer op geen enkel moment waargenomen.

De verdachte heeft voorts verklaard dat de opstelplaats voor de fietsers die de Ringbaan-West willen oversteken zich ten opzichte van de stopstreep van de rijstrook voor rechtdoorgaand en rechtsafslaand gemotoriseerd verkeer, waarachter hij stond te wachten, ongeveer twee à drie meter schuin voor hem bevond en dat er niemand op die opstelplaats voor fietsers heeft gestaan gedurende de tijd dat hij voor het rode licht stond te wachten om rechtsaf te slaan. De verdachte heeft daaraan toegevoegd dat, als daar wel een of meer fietsers zouden hebben gestaan, hij deze had gezien en voorrang had gegeven.

Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat de verklaring van de verdachte, voor zover deze inhoudt dat zich niemand bevond op de opstelplaats voor fietsers om de Ringbaan-West over te steken, wordt uitgesloten door de objectieve bevindingen uit het technisch onderzoek van de ter plaatse aanwezige verkeersregelinstallatie. Op grond van die bevindingen - waarvan het hof zal uitgaan nu niet is gebleken dat bedoelde verkeersregelinstallatie op 19 mei 2014 niet naar behoren functioneerde - moet worden aangenomen dat gedurende (een aanzienlijk deel van) de tijd dat de verdachte met zijn vrachtauto voor rood licht stond te wachten, ten minste één fietser zich heeft bevonden op die opstelplaats.

Uit het proces-verbaal van onderzoek van de verkeersregelinstallatie blijkt het volgende. De verkeersregelinstallatie bestaat uit een aantal signaalgroepen, die worden onderscheiden naar rijrichting en/of type verkeersdeelnemers. Signaalgroep 8 (hierna SG8) is toegekend aan de rijstrook van de Bredaseweg voor het rechtdoorgaand en rechtsafslaand gemotoriseerd verkeer waarop de vrachtauto van de verdachte zich voor het ongeval bevond. Signaalgroep 24 (hierna SG24) is toegekend aan het in deze zaak relevante gedeelte van het fietspad van de Bredaseweg waarop het slachtoffer zich voor het ongeval bevond. De SG8 wordt gevormd door de zogenoemde koplus (die zich bevindt ter hoogte van de stopstreep op het wegdek van de voor de verdachte bestemde rijstrook voor rechtdoorgaand en rechtsafslaand verkeer) en de detectielussen 8.3, 8.2 en 8.1. Deze detectielussen bevinden zich, gezien de rijrichting van verdachte, op afstanden van ongeveer 50,8 meter, 34,8 meter respectievelijk 3,4 meter van bedoelde koplus. De detectielussen zijn achtereenvolgens door de vrachtauto van de verdachte geactiveerd om 20:55.23.7 uur (8.3), 20:55.25.6 uur (8.2) en 20:55.30.2 uur (8.1).

De SG24 wordt gevormd door de koplus (die zich in het wegdek bevindt ter hoogte van de stopstreep van de opstelplaats voor fietsers), de drukknop DK24 (die zich bevindt op een paaltje dat ter hoogte van die stopstreep staat) en - voor zover relevant - de detectielussen 24.2 en 24.1. Deze detectielussen bevinden zich, van veraf naar dichtbij, op afstanden van 24,95 meter en 1,85 meter van de koplus van SG24. De detectielussen zijn achtereenvolgens geactiveerd om 20:55.22.1 uur (24.2) en 20:55.32.2 uur (24.1). Vervolgens is de drukknop (DK24) ingedrukt om 20:55.33.1 uur.

Uit het onderzoek van de verkeerslichtinstallatie blijkt verder dat SG24 (het verkeerslicht voor fietsers) groen licht kreeg om 20:55.49.7 uur en dat de stopstreep werd gepasseerd om 20:55.53.3 uur (bij groen licht). Voorts blijkt dat de SG8 (het verkeerslicht voor de rijrichting van de verdachte) groen licht kreeg om 20:55.50.7 uur en dat de stopstreep door de verdachte werd gepasseerd om 20:55.55.8 uur (eveneens bij groen licht).

Uit het vorenstaande volgt dat de vrachtauto van de verdachte nabij de stopstreep van de voor hem bestemde rijstrook heeft stilgestaan vanaf ongeveer 20:55.30.2 uur (tijdstip activering detectielus 8.1), althans heel korte tijd daarna, en dat de fietser zich op de fietsersoversteekplaats heeft bevonden vanaf 20:55.33.1 uur, zijnde het moment waarop de drukknop DK24 werd ingedrukt, tot 20:55.53.3 uur (passage stopstreep bij groen licht). Dit betekent dat de verdachte gedurende een relatief lange tijdspanne van ongeveer 20 seconden, terwijl hij met zijn vrachtauto stilstond, de fietser die zich op de opstelplaats voor fietsers bevond vanuit zijn cabine had kunnen en moeten waarnemen. De verdachte heeft echter verklaard dat hij niemand op de fietsersopstelplaats heeft gezien. Dit leidt het hof, met de rechtbank en de advocaat-generaal, tot de conclusie dat de verdachte heeft nagelaten, hoewel hij daartoe alle gelegenheid had, zich ervan te vergewissen of zich op het fietspad naast hem een verkeersdeelnemer bevond die hij bij het naar rechts afslaan voorrang zou moeten verlenen. Door dit als bestuurder van een zwaar en potentieel gevaarlijk motorvoertuig na te laten heeft de verdachte zich in aanzienlijke mate onvoorzichtig en onachtzaam gedragen, waardoor het aan zijn schuld te wijten dat het verkeersongeval is ontstaan ten gevolge waarvan het slachtoffer, mevrouw [slachtoffer] , is overleden.

De verklaringen die de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] ten overstaan van de raadsheer-commissaris hebben afgelegd, brengen het hof niet tot een ander oordeel. Het hof stelt in dit verband voorop dat genoemde getuigen, anders dan de door de politie gehoorde getuigen, wier verklaringen voor het bewijs gebruikt zijn, geen verkeersdeelnemers waren doch ten tijde van het ongeval andere activiteiten verrichtten. De getuige [getuige 3] was immers werkzaam op het terras van de horecagelegenheid ‘De Korenbloem’ en de overige hiervoor genoemde getuigen waren als bezoekers op dat terras aanwezig. Bovendien blijkt uit de door deze getuigen afgelegde verklaringen dat geen van hen het ongeval zelf heeft zien gebeuren, hetzij omdat zij niet waren gefocust op de verkeersbewegingen op de kruising, hetzij omdat hun het zicht op de plaats waar het ongeval plaatsvond werd ontnomen door de vrachtauto van de verdachte.

Anders dan de verdediging geven de door genoemde getuigen afgelegde verklaringen het hof ook geen reden om aan te nemen dat het slachtoffer tegen de achterzijde/achterwielen van de vrachtauto van de verdachte is gereden, zodat hij haar niet heeft kunnen zien. Uit het proces-verbaal van forensisch onderzoek (pagina 15) blijkt immers dat op het loopvlak van het rechtervoorwiel (hof: de rechtervoorband) van de vrachtauto van de verdachte een indrukspoor is aangetroffen dat is veroorzaakt door het overrijden van het voorwiel van de fiets van het slachtoffer. Bovendien heeft de getuige [getuige 5] (dossierpagina 20) verklaard dat zij onder de vrachtwagen door kon kijken omdat die hoog op de weg lag, dat zij zag dat de fiets zonder het slachtoffer erop op de weg lag [hof: aan de rechterzijde van de vrachtwagen] en dat zij meteen daarna zag dat het lichaam van het slachtoffer onder de cabine van de vrachtwagen tevoorschijn kwam en als het ware naar achteren stuiterde in de richting van de achterzijde van de vrachtauto. Gelet op de verklaring van getuige [getuige 5] is het voorstelbaar dat de getuigen vanaf het terras van ‘De Korenbloem’ hebben gezien dat het lichaam van het slachtoffer onder de achterwielen van de vrachtwagen vandaan kwam, maar dit betekent niet dat het slachtoffer tegen de achterzijde van de vrachtwagen is gereden en daardoor buiten het gezichtsveld van de verdachte is gebleven.

Strafmaat

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en tot een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar met een proeftijd van twee jaren.

De advocaat-generaal heeft zich bij het formuleren van haar strafeis aangesloten bij het vonnis van de rechtbank.

Van de zijde van de verdachte is bepleit geen onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen. Daartoe is onder meer aangevoerd dat het behoud van het rijbewijs voor de verdachte als beroepschauffeur noodzakelijk is.

Het hof overweegt als volgt.

De verdachte heeft als bestuurder van een vrachtauto een ernstige verkeersfout gemaakt doordat hij op een kruising naar rechts is afgeslagen, waarbij hij een fietsster, die op het naast de rijbaan gelegen fietspad rechtdoor ging, geen voorrang heeft gegeven, waartoe de verdachte wel gehouden was. Naar eigen zeggen had de verdachte de fietsster in het geheel niet gezien, hetgeen betekent dat hij onvoldoende heeft opgelet in het verkeer. Hierdoor is een aanrijding ontstaan ten gevolge waarvan de fietsster, mevrouw [slachtoffer] ,

het leven heeft gelaten.

Het ongeval en haar overlijden is, zoals blijkt uit de slachtofferverklaring, van grote invloed geweest op het leven van haar echtgenote en zonen, die haar nog elke dag missen.

Evenals de rechtbank en de advocaat-generaal acht het hof oplegging van een taakstraf van 240 uren passend. Het hof heeft daarbij enerzijds gelet op de ernst van de verkeersfout van de verdachte en anderzijds op het gegeven dat de verdachte niet eerder ter zake van soortgelijke strafbare feiten met politie en justitie in aanraking is gekomen.

Daarnaast acht het hof oplegging van een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar noodzakelijk. Overeenkomstig de beslissing van de rechtbank en gehoord de advocaat-generaal en de verdediging zal het hof deze bijkomende straf voorwaardelijk opleggen en de proeftijd bepalen op twee jaren. Bij zijn beslissing heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen dat de verdachte als beroepschauffeur voor het behoud van zijn werk afhankelijk is van het bezit van het rijbewijs en dat inmiddels sedert het ongeval plaatsvond drie jaren zijn verstreken.

Vonnis waarvan beroep

Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het hof zich op alle onderdelen verenigt met het vonnis van de rechtbank en met de redengeving waarop dit berust. Dit leidt tot de hierna te vermelden beslissing.

BESLISSING

Het hof:

bevestigt het vonnis waarvan beroep.

Aldus gewezen door

mr. P.M. Frielink, voorzitter,

mr. S. Riemens en mr. P.H.P.H.M.C. van Kempen, raadsheren,

in tegenwoordigheid van dhr. J.M.A.W. Koningstein, griffier,

en op 23 mei 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Mr. P.H.P.H.M.C. van Kempen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.