Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-05-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:2220, 15/01259

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-05-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:2220, 15/01259

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
19 mei 2017
Datum publicatie
3 juli 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:2220
Formele relaties
Zaaknummer
15/01259
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 139

Inhoudsindicatie

Het Hof oordeelt dat de Heffingsambtenaar het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens termijnoverschrijding. Het door de Heffingsambtenaar ingestelde incidenteel hoger beroep is ongegrond. Voorts oordeelt het Hof dat de Heffingsambtenaar kennelijk beoogd heeft om een voorlopige aanslag op te leggen, gevolgd door een definitieve aanslag, en dat de voorlopige aanslag niet geconverteerd is in een definitieve aanslag. Met betrekking tot het normblad NEN 2580 oordeelt het Hof dat artikel 139 van de Gemeentewet niet verplicht tot publicatie. Ten slotte oordeelt het Hof dat de keuze van de gemeente voor hantering van een forfaitair bedrag aan bouwkosten voor distributiecentra van € 417 per m² binnen de keuzevrijheid van de gemeente bij het vaststellen van de heffingsmaatstaven van gemeentelijke heffingen blijft. Om deze reden verklaart het Hof het door belanghebbende ingestelde hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 15/01259

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

en het incidenteel hoger beroep van

de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg,

hierna: de Heffingsambtenaar,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 7 oktober 2015, nummer AWB 15/709, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de Heffingsambtenaar,

betreffende na te noemen belastingaanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is ter zake van de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van een distributiecentrum met aanvraagnummer [nummer 1] een aanslag leges, aangeduid als “Definitieve aanslag”, met dagtekening 17 juli 2013 (hierna: de definitieve aanslag) ter hoogte van € 603.874,39 opgelegd. Belanghebbende heeft bezwaar ingediend tegen de definitieve aanslag. Bij uitspraak van de Heffingsambtenaar met dagtekening 29 december 2014 heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 331. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag leges gehandhaafd, de Heffingsambtenaar veroordeeld in de kosten van het geding bij de Rechtbank aan de zijde van belanghebbende ter hoogte van € 980 en gelast dat de Heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 331 aan haar vergoedt.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Heffingsambtenaar heeft schriftelijk gedupliceerd. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 497.

1.4.

De Heffingsambtenaar heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende heeft het incidenteel hoger beroep beantwoord.

1.5.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6.

De zitting heeft plaatsgehad op 16 maart 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, de heer [A] , verbonden aan [B] te [C] , alsmede, namens de Heffingsambtenaar, de heer [D] . Ter zitting zijn tegelijkertijd behandeld de zaken die bij het Hof geregistreerd zijn onder de zaaknummers 15/01260 en 15/01261.

1.7.

Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

1.8.

Van het onderzoek ter zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2 Feiten

2.1.

Op [datum] 2013 heeft belanghebbende een aanvraag omgevingsvergunning in verband met de bouw van een distributiecentrum (hierna: de aanvraag) ingediend. In de aanvraag is opgenomen dat de bruto vloeroppervlakte van het bouwwerk na uitvoering van de bouwwerkzaamheden 47.222 m² zal bedragen. De aanvraag heeft als aanvraagnummer [nummer 1] .

2.2.

Ten tijde van het indienen van de aanvraag gold in de gemeente Tilburg (hierna: de gemeente) de Verordening op de heffing en invordering van leges 2013-1 (hierna: de Verordening). Daarin is, voor zover in hoger beroep relevant, het volgende bepaald:

“(…)

Artikel 2. Belastbaar feit

Onder de naam “leges” worden rechten geheven voor:

a. het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten;

(…)

Artikel 5. Tarieven

1. De leges worden geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.

(…)”

2.3.

In de tarieventabel behorende bij de Verordening (hierna: de tarieventabel) is, voor zover in hoger beroep relevant, het volgende bepaald:

Hoofdstuk 8 Dienstverlening vallend onder fysieke leefomgeving/ omgevingsvergunning

8.1

Begripsomschrijvingen

(…) 8.1.1.2 Bouwkosten:

De bouwkosten, exclusief BTW, op basis waarvan de leges worden vastgesteld, worden berekend op basis van de tabel “Bouwkosten legesberekening”.

Indien de tabel niet voorziet in het type bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd, zullen de bouwkosten, op basis waarvan de leges worden vastgesteld, worden berekend met gebruikmaking van de meest recente uitgave “Taxatieboekjes (Her)Bouwkosten” of het elektronische equivalent daarvan, zoals die worden uitgegeven door Sdu Uitgevers bv. Indien zowel de tabel als de “Taxatieboekjes (Her)Bouwkosten” niet voorzien in het type bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd, zullen de bouwkosten door de aanvrager middels een open begroting aannemelijk moeten worden gemaakt.

Oppervlakte en inhoudsmaten worden bepaald conform de artikelen 4.2 en 5.2 van de NEN 2580.

De tabel “Bouwkosten legesberekening” is kosteloos in te zien bij de afdeling Dienstverlening en is tevens via de website van de gemeente Tilburg te raadplegen.

Deze meest recente uitgave van de “Taxatieboekjes (Her)Bouwkosten” en de elektronische equivalent daarvan zijn kosteloos in te zien bij de afdeling Dienstverlening;

(…)

8.3

Omgevingsvergunning

(…)

8.3.1

Bouwactiviteiten

(met bouwkosten wordt bedoeld bouwkosten als omschreven en berekend volgens 8.1.1.2 van deze verordening)

8.3.1.1

indien de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, bedraagt het tarief:

(…)

(…)

(…)

(…)

8.3.1.1.6

indien de bouwkosten € 5.000.000,00 of meer bedragen:

vermeerderd met: 2,57%

139.270,00

van de bouwkosten minus € 5.000.000,00 met een maximum van:

640.000,00”

2.4.

In de bij de tarieventabel gevoegde bijlage “Tabel Bouwkosten legesberekening” (hierna: de tabel bouwkosten) is, voor zover in hoger beroep relevant, het volgende opgenomen met betrekking tot de forfaitaire bouwkosten van een distributiecentrum:

“3. Bedrijfspanden

(…)

3.6

Distributiecentrum

€ 417

per m²”

2.5.

Dit forfaitaire bedrag is een gemiddelde van de in het Taxatieboekje (Her)Bouwkosten bedrijfspanden (hierna: het Taxatieboekje) opgenomen bouwkosten van distributiecentra met een grootte tot 20.000 m².

2.6.

De feitelijke bouwkosten van het onderhavige distributiecentrum bedragen € 17.082.000.

2.7.

Ter zake van de aanvraag is aan belanghebbende een aanslag leges, aangeduid als “Voorlopige aanslag”, met dagtekening 28 juni 2013 (hierna: de voorlopige aanslag) ter hoogte van € 603.874,39 opgelegd. Belanghebbende heeft bezwaar ingediend tegen de voorlopige aanslag. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar dit bezwaar ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld. De Rechtbank heeft bij uitspraak van 3 juli 2014, nr. 13/6118, ECLI:NL:RBZWB:2014:5038 het beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar alsmede de voorlopige aanslag vernietigd. Voor zover in de onderhavige zaak relevant heeft de Rechtbank in onderdeel 2.6 van deze uitspraak als volgt overwogen:

“Ingevolge artikel 231, eerste lid, van de Gemeentewet geschiedt de heffing van de leges met toepassing van de AWR. Ingevolge het derde lid van dat artikel wordt met betrekking tot gemeentelijke belastingen in de AWR voor ‘ministeriële regeling’ gelezen: besluit van het college. In de artikelen 13 en 14 AWR is de inspecteur (in casu: de heffingsambtenaar) de bevoegdheid verleend tot het opleggen van een voorlopige aanslag. In artikel 13 AWR is bepaald dat een voorlopige aanslag kan worden opgelegd ‘volgens bij ministeriële regeling te stellen regels’. Artikel 14 AWR geeft de bevoegdheid tot het opleggen van een voorlopige aanslag volgens ‘door Onze Minister te stellen regelen’. In casu dient derhalve het opleggen van een voorlopige aanslag te geschieden volgens een besluit van het college. Het standpunt van de heffingsambtenaar dat de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 in de onderhavige situatie van toepassing is, is derhalve onjuist. Nu het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg geen uitvoering heeft gegeven aan de in artikelen 13 en 14 van de AWR opgenomen delegatiebepalingen en dus geen regels heeft geven in welke gevallen de heffingsambtenaar een voorlopige aanslag mag opleggen, is naar het oordeel van de rechtbank de voorlopige aanslag ten onrechte opgelegd en dient deze te worden vernietigd. Gelet hierop is het beroep gegrond verklaard. De overige vragen behoeven dan geen behandeling meer.”.

2.8.

De onderhavige definitieve aanslag ter hoogte van € 603.874,39 is met dagtekening 17 juli 2013 aan belanghebbende opgelegd. Met betrekking tot de berekening van het op grond van de definitieve aanslag door belanghebbende verschuldigde bedrag is in deze aanslag het volgende opgenomen:

“Reeds aangeslagen met voorlopige aanslag factuur [nummer 2] 603.874,39 –

Definitieve aanslag bouwactiviteiten 603.874,39

---------------------------

€ ,00”.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding? (incidenteel hoger beroep)

2. Dient de definitieve aanslag te worden vernietigd, aangezien dit een tweede definitieve aanslag is die aan belanghebbende is opgelegd ter zake van de aanvraag?

3. Dient de definitieve aanslag te worden vernietigd omdat het normblad NEN 2580 niet overeenkomstig de daarvoor geldende regels is bekend gemaakt?

4. Dient voor de berekening van de hoogte van de door belanghebbende verschuldigde leges aangesloten te worden bij de feitelijke bouwkosten?

3.2.

Belanghebbende is van mening dat vraag 1 ontkennend en de vragen 2 tot en met 4 bevestigend moeten worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.3.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

3.4.

Ter zitting heeft de Heffingsambtenaar betwist dat de verklaring van de controller bij belanghebbende ter zitting bij de Rechtbank, inhoudende dat belanghebbende de definitieve aanslag niet ontvangen heeft, geloofwaardig is. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting benadrukt dat hij van mening is dat de Heffingsambtenaar niet aannemelijk gemaakt heeft dat de definitieve aanslag ter post bezorgd is, laat staan door belanghebbende ontvangen is. Hij heeft voorts benadrukt dat het zorgvuldiger zou zijn om hoge aanslagen per aangetekende post te verzenden. De Heffingsambtenaar heeft vervolgens ter zitting verklaard dat de hoogte van de definitieve aanslag 19,14% afwijkt van een aanslag berekend volgens de werkelijke bouwkosten van het onderhavige distributiecentrum. Naar het oordeel van de Heffingsambtenaar blijft de afwijking daarmee binnen de brandbreedte van 25%, zoals gehanteerd door de Hoge Raad (HR 6 november 1996, nr. 31.254, ECLI:NL:HR:1996:AA1737). Desgevraagd heeft de gemachtigde van belanghebbende te kennen gegeven dat aansluiting bij de, op het Taxatieboekje gebaseerde, forfaitaire bouwkosten van € 417 onredelijk is, indien de oppervlakte van een distributiecentrum meer dan 25% afwijkt van de oppervlakten van de distributiecentra die ten grondslag liggen aan de bouwkosten zoals opgenomen in het Taxatieboekje. Voorts heeft de gemachtigde van belanghebbende ter zitting verklaard dat de gemeente niet onderbouwd heeft welke marktgegevens ten grondslag hebben gelegen aan de bouwkosten zoals opgenomen in het Taxatieboekje. Daarnaast heeft de gemachtigde van belanghebbende ter zitting, desgevraagd, bevestigd dat het zijn stelling is dat de voorlopige aanslag is geconverteerd in een definitieve aanslag doordat in het invorderingstraject de definitieve aanslag is verrekend met de voorlopige aanslag. De Heffingsambtenaar heeft deze conversie betwist. De gemachtigde van belanghebbende heeft voorts verduidelijkt dat hij zich in hoger beroep op het standpunt stelt dat het normblad NEN 2580 niet op de juiste wijze bekend gemaakt is. De gemachtigde van belanghebbende heeft in dit kader, desgevraagd, uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verklaard dat hij zijn beroep op onjuiste publicatie van andere normbladen, de ROEB-lijst en de Verordening intrekt. De Heffingsambtenaar heeft ter zitting betwist dat het normblad NEN 2580 een bijlage is als bedoeld in artikel 139, lid 3, van de Gemeentewet, waardoor het arrest HR19 juni 2015, nr. 14/00520, ECLI:NL:HR:2015:1669 in het onderhavige geval toepassing mist. Voor het geval hier toch sprake van zou zijn heeft de Heffingsambtenaar zich op het standpunt gesteld dat dit normblad wel op de juiste wijze is bekend gemaakt en voorts (kennelijk) bij belanghebbende bekend is.

3.5.

Belanghebbende concludeert primair tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak van de Heffingsambtenaar en vernietiging van de definitieve aanslag. Subsidiair concludeert belanghebbende tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak van de Heffingsambtenaar en vermindering van de definitieve aanslag tot een bedrag van € 449.777,40.

De Heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrondverklaring van het tegen de uitspraak van de Heffingsambtenaar bij de Rechtbank ingestelde beroep.

4 Gronden

5 Beslissing