Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-04-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1911, 16/03394

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-04-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1911, 16/03394

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
26 april 2017
Datum publicatie
29 juni 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:1911
Zaaknummer
16/03394
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 8:77

Inhoudsindicatie

Uitspraak van de Rechtbank is niet ondertekend door de voorzitter en evenmin is in de uitspraak vermeld dat de voorzitter verhinderd was te ondertekenen. De onder de Rechtbank berustende originele uitspraak is ook niet ondertekend en daarin is ook niet vermeld dat de voorzitter verhinderd is de uitspraak te ondertekenen. Gelet hierop voldoet de uitspraak niet aan de eisen die zijn gesteld in artikel 8:77, lid 3, van de Awb, dat een voorschrift bevat van openbare orde dat de rechter ambtshalve heeft te toetsen. Het Hof is van oordeel dat met het ontbreken van een ondertekening door de voorzitter een zodanig gebrek aan de uitspraak kleeft dat deze reeds daarom vernietigd dient te worden (in vergelijkbare zin CRvB 26 april 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT5793, AB 2005/301). Het hoger beroep is gegrond. Partijen komen ter zitting van het Hof tot overeenstemming over de WOZ-waarde zodat terugwijzing naar de Rechtbank geen zin heeft. Het Hof doet de zaak zelf af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht

Enkelvoudige Belastingkamer

Kenmerk: 16/03394

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant te ‘s-Hertogenbosch (hierna: de Rechtbank) van 4 mei 2016, nummer SHE 15/6676 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Cranendonck, hierna: de Heffingsambtenaar,

betreffende de aan belanghebbende in het kader van de Wet waardering onroerende zaken bekendgemaakte beschikking, waarbij de waarde van de onroerende zaak [adres] 108 te [woonplaats] naar de waardepeildatum 1 januari 2014 is vastgesteld voor het tijdvak

1 januari 2015 tot en met 31 december 2015.

Onderzoek ter zitting

De zitting heeft plaatsgehad op 13 april 2017 te ‘s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Heffingsambtenaar, mevrouw [A] en mevrouw [B] .

Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 26 april 2017, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.

Beslissing

Het Hof:

-

verklaart het hoger beroep gegrond,

-

vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,

-

vernietigt de uitspraak van de Heffingsambtenaar,

-

vermindert de waarde tot € 95.000, en

-

gelast dat de griffier van het Hof aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 124 vergoedt.

Ten aanzien van het geschil

1. Op grond van artikel 8:77, lid 3, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), wordt de uitspraak ondertekend door de voorzitter en de griffier en wordt, indien daarvan sprake is, de verhindering van de voorzitter of de griffier in de uitspraak vermeld.

2. Vaststaat dat de uitspraak van de Rechtbank enkel is ondertekend door de griffier en dat in de uitspraak niet is vermeld dat de voorzitter verhinderd was te ondertekenen. De griffier van het Hof heeft van de Rechtbank telefonisch bericht ontvangen dat de onder de Rechtbank berustende originele uitspraak evenmin is ondertekend door de voorzitter en daarin ook niet is vermeld dat de voorzitter verhinderd is de uitspraak te ondertekenen. Gelet hierop voldoet de uitspraak niet aan de eisen die in artikel 8:77, lid 3, van de Awb zijn gesteld. Voormelde wetsbepaling is een voorschrift van openbare orde dat de rechter ambtshalve heeft te toetsen. Het Hof is van oordeel dat met het ontbreken van een ondertekening door de voorzitter een zodanig gebrek aan de uitspraak kleeft dat deze reeds daarom vernietigd dient te worden (in vergelijkbare zin CRvB 26 april 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT5793, AB 2005/301). Het hoger beroep is gegrond.

3. Naar het oordeel van het Hof zou het op grond van het schenden van dit vormvoorschrift geboden zijn om de zaak na de vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank terug te wijzen naar de Rechtbank voor een hernieuwde behandeling in volle omvang (artikel 8:115, lid 1, aanhef, onderdeel b van de Awb). Partijen hebben ter zitting van het Hof overeenstemming bereikt over het materiële geschil zodat terugwijzing naar de Rechtbank zinledig is.

4. Partijen zijn ter zitting tot overeenstemming gekomen in deze zin dat de waarde van de onroerende zaak moet worden vastgesteld op € 95.000 en dat teruggave van het door belanghebbende betaalde griffierecht niet voor rekening moet komen van de Heffingsambtenaar. Het Hof sluit zich bij dit eensluidend standpunt van partijen aan.

Ten aanzien van het griffierecht

5. Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd dient aan belanghebbende te worden vergoed het door hem ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 124.

6. Omdat de schending door de Rechtbank van artikel 8:77, lid 3, van de Awb, de oorzaak is dat de bestreden uitspraak wordt vernietigd zal het Hof op de voet van art. 8:114 van de Awb bepalen dat het ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht door de griffier zal worden vergoed.

7. Ten aanzien van het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep bij de Rechtbank heeft voldaan, overweegt het Hof als volgt. Artikel 8:114 van de Awb biedt niet de wettelijke grondslag voor teruggave van dat griffierecht door de griffier van het Hof. Verder is ingevolge artikel 8:113, lid 1, van de Awb in samenhang met artikel 8:74 van de Awb slechts voorzien in teruggave van het griffierecht door het bestuursorgaan, hetgeen gelet op de bereikte overeenstemming (zie 4) nu juist niet de bedoeling van partijen is. Voor dat geval heeft belanghebbende ter zitting verklaard af te zien van teruggave van het griffierecht in eerste aanleg.

Ten aanzien van de proceskosten

8. Beide partijen hebben ter zitting verklaard geen aanspraak te maken op vergoeding van proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

Slot

9. Gelet op al het vorenoverwogene moet worden beslist als bovenvermeld.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.

Aldus gedaan door V.M. van Daalen-Mannaerts, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier, in het openbaar uitgesproken op 26 april 2017.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 4 mei 2017

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ‘s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

  1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

  2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.

d. de gronden van het beroep in cassatie

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.