Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-04-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1626, 16/00081 tot en met 16/00085

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-04-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1626, 16/00081 tot en met 16/00085

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
13 april 2017
Datum publicatie
20 juni 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:1626
Formele relaties
Zaaknummer
16/00081 tot en met 16/00085
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 52

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft wegens persoonlijke omstandigheden de financiële administratie van zijn eenmanszaak vernietigd. De Inspecteur heeft een informatiebeschikking genomen wegens het niet voldoen aan de administratieplicht van artikel 52, van de AWR. Het Hof oordeelt dat de Inspecteur de informatiebeschikking terecht heeft genomen en dat de sanctie van verzwaring en omkering van de bewijslast in een redelijke verhouding staat tot het gepleegde verzuim. Het Hof acht het voorts, gezien het kennelijk ontbreken van administratieve bescheiden, niet zinvol om belanghebbende een herstelmogelijkheid te bieden.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerken: 16/00081 tot en met 16/00085

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [plaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 31 december 2015, nummers AWB 15/1046 tot en met 15/1050 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna te vermelden informatiebeschikking.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Met dagtekening 10 juni 2014 is aan belanghebbende een informatiebeschikking uitgereikt (hierna: de informatiebeschikking) zoals bedoeld in artikel 52a, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) met betrekking tot de heffing van inkomstenbelasting/ premieheffing volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor de jaren 2009 tot en met 2012 en de heffing van omzetbelasting voor tijdvakken vallend in de periode 1 januari 2009 tot en met 31 december 2013.

1.2.

De informatiebeschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, voor zover deze ziet op de IB/PVV voor de jaren 2009 tot en met 2011 en omzetbelasting voor tijdvakken vallend in de periode 1 januari 2009 tot en met 31 december 2013, bij uitspraak van de Inspecteur gedagtekend 6 januari 2015, gehandhaafd. Het bezwaar tegen het deel van de informatiebeschikking dat ziet op de IB/PVV 2012 is gegrond verklaard en de informatiebeschikking is voor zover het bedoeld deel betreft bij dezelfde uitspraak op bezwaar vervallen verklaard.

1.3.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 24 maart 2017 te ‘s‑Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de Inspecteur, [A] en [B] . Belanghebbende is, middels de op 17 februari 2017 aangetekend naar het adres [adres] 104, [postcode] in [plaats] verstuurde brief, opgeroepen om ter zitting te verschijnen, maar is niet verschenen. Hij heeft middels zijn brief gedagtekend 22 maart 2017, welke per fax door het Hof is ontvangen op 23 maart 2017, om uitstel van de zitting verzocht met als reden dat hij lichamelijk en geestelijk niet in staat is ter zitting te verschijnen. De griffier heeft belanghebbende daarop telefonisch verzocht een doktersattest te overleggen waaruit blijkt dat zijn gezondheidstoestand zodanig is dat hij niet in staat is op de zitting te verschijnen. Belanghebbende heeft dit attest, alhoewel door hem toegezegd, niet overgelegd. Het Hof heeft belanghebbendes verzoek om uitstel afgewezen. Niet is gebleken dat belanghebbende op de geplande zittingsdatum niet in staat was om op de zitting te verschijnen.

1.6.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.7.

Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting stelt het Hof de volgende feiten en omstandigheden vast.

2.1.

Belanghebbende heeft gedurende de periode 2009 tot medio 2013 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak gedreven, onder de naam ‘ [bedrijf 1] ’. De ondernemingsactiviteiten bestonden uit in- en verkoop van handtassen en kleding. Medio 2013 heeft belanghebbende deze activiteiten gestaakt en is de handelsnaam van de eenmanszaak gewijzigd in ‘ [bedrijf 2] ’. De ondernemingsactiviteiten zijn medio 2013 gewijzigd naar de handel in schoonmaakartikelen.

2.2.

De controleambtenaar heeft op 22 april 2014, bevestigd middels een brief met dagtekening 24 april 2014, belanghebbende in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 23 mei 2014 de administratie van ‘ [bedrijf 1] ’ opnieuw op te zetten. Bij brief met dagtekening 26 mei 2014 heeft de controleambtenaar bevestigd dat het boekenonderzoek op 5 juni 2014 zou worden voortgezet. Uit het rapport (paragraaf 2.3.1) blijkt dat belanghebbende geen gereconstrueerde administratie van zijn eenmanszaak heeft aangeleverd bij de Belastingdienst.

2.3.

Bij belanghebbende is in de periode april tot en met juli 2014 een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting voor de jaren 2009 tot en met 2013 en de aangiften omzetbelasting voor de tijdvakken gelegen in de periode 1 januari 2009 tot en met 31 december 2013. Betreffende dit onderzoek heeft de controleambtenaar met dagtekening 28 juli 2014 een rapport opgesteld (hierna: het rapport) en hierin staat onder meer:

2.3 Administratie

[belanghebbende] verzorgt de dagelijkse administratie. Op basis van persoonlijke omstandigheden heeft [belanghebbende] de gehele financiële administratie een aantal jaren geleden geheel vernietigd. Van deze administratie zijn ook geen back-ups aanwezig. Wij hebben [belanghebbende] een redelijke termijn gegeven om de financiële administratie opnieuw op te stellen. Hij is hierin echter niet geslaagd.

2.3.1

Administratieplicht (artikel 52 Algemene wet inzake rijksbelastingen) en bewaarplicht (artikel 52, lid 4 Algemene wet inzake rijksbelastingen)

De belastingplichtige heeft niet voldaan aan de administratie- en bewaarplicht. Geen enkel onderdeel van de administratie kon ons getoond worden. Op basis hiervan is op 10 juni 2014 een informatiebeschikking wegens niet voldaan aan art. 52 Algemene wet inzake rijksbelastingen aan [belanghebbende] verzonden.

(…)

4 Omzetbelasting

4.1

Algemeen

[belanghebbende] heeft verklaard, dat hij de gehele financiële administratie van [bedrijf 1] vernietigd heeft. Alhoewel daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [belanghebbende] geen enkel onderdeel van de administratie kunnen reconstrueren. Geen enkele factuur dan wel bankafschrift kon ons getoond worden. (…)’.

2.4.

Met dagtekening 10 juni 2014 heeft de Inspecteur de informatiebeschikking genomen wegens het niet voldoen aan de administratieplicht van artikel 52, van de AWR. Belanghebbende heeft hiertegen op 19 juli 2014 bezwaar gemaakt. Op 14 oktober 2014 is belanghebbende in het kader van de bezwaarprocedure gehoord; de verslaglegging hiervan is gedagtekend 21 oktober 2014 en hieruit blijkt dat belanghebbende contact heeft opgenomen met het hoofdkantoor van inkooporganisatie [bedrijf 2] in Duitsland teneinde stukken boven water te krijgen. Op 13 november 2014 stuurt belanghebbende aan de Inspecteur afschriften van een aantal facturen van [bedrijf 2] , geadresseerd aan belanghebbende en betreffende inkopen die belanghebbende in 2013 heeft gedaan bij [bedrijf 2] .

2.5.

Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 6 januari 2015 heeft de Inspecteur het bezwaar tegen het deel van de informatiebeschikking dat ziet op de IB/PVV 2012 gegrond verklaard. De Inspecteur heeft de overige bezwaren tegen de informatiebeschikking ongegrond verklaard. Belanghebbende komt van deze uitspraak in beroep bij de Rechtbank. In diens beroepschrift merkt belanghebbende op dat hij door omstandigheden maar gedeeltelijk aan de bewaarplicht heeft voldaan. Voorts stuurt belanghebbende medio september 2015 aan de Rechtbank een tweetal afschriften van facturen van [bedrijf 2] , gedagtekend 21 december 2013 en geadresseerd aan belanghebbende, betreffende inkopen die belanghebbende in 2013 heeft gedaan bij [bedrijf 2] .

De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de informatiebeschikking terecht is genomen. Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de informatiebeschikking, alles, naar het Hof begrijpt, voor zover het betreft de IB/PVV 2009 tot en met 2011 en omzetbelasting over tijdvakken vallend in de periode 1 januari 2009 tot en met 31 december 2013. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover de informatiebeschikking betrekking heeft op de IB/PVV voor de jaren 2009 tot en met 2011 en omzetbelasting voor de tijdvakken vallend in de periode 1 januari 2009 tot en met 31 december 2013.

4 Gronden

5 Beslissing