Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-04-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1606, 200.207.259_01

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-04-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1606, 200.207.259_01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
13 april 2017
Datum publicatie
22 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:1606
Formele relaties
Zaaknummer
200.207.259_01
Relevante informatie
Faillissementswet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023] art. 354

Inhoudsindicatie

Aanhouding van de zaak tot 28 september 2017, PRO FORMA, dan wel tot een datum zoveel eerder als saniet een uitspraak van de rechtbank heeft ontvangen inzake het door haar ingestelde hoger beroep tegen de beslissing van de rechter-commissaris waarbij haar geen machtiging tot het verwerpen van de erfenis van haar moeder is verleend en saniet deze uitspraak aan dit hof heeft doen toekomen nu het hof in het licht van het bepaalde van artikel 354 lid 1 Fw en in het kader van deze bepaling gevestigde rechtspraak zich op dit moment onvoldoende voorgelicht acht om in deze zaak thans een beslissing te kunnen nemen. Het hof overweegt in dat verband dat vooralsnog immers niet afdoende kan worden vastgesteld of de erfenis daadwerkelijk door Van saniet mag en daaruit volgend kan worden verworpen en anderzijds evenmin thans reeds kan worden uitgesloten dat saniet alsnog rechten en of plichten voortvloeiend uit de erfenis zal krijgen.

Uitspraak

Afdeling civiel recht

Uitspraak : 13 april 2017

Zaaknummer : 200.207.259/01

Zaaknummer eerste aanleg : C/02/14/54 R

in de zaak in hoger beroep van:

[appellante] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellante,

hierna te noemen: [appellante] ,

advocaat: mr. C. van der Ent te Breda.

1 Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 2 januari 2017.

2 Het geding in hoger beroep

2.1.

Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 januari 2017, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de toepassing van de schuldsaneringsregeling te beëindigen met verlening van de schone lei.

2.2.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 maart 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

- [appellante] , bijgestaan door mr. Van der Ent,

- de heer [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.

2.3.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:

- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 19 december 2016;

- de indieningsformulieren met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 7 maart 2017 en 21 maart 2017;

- de brieven met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 23 januari 2017 en 22 maart 2017.

3 De beoordeling

3.1.

Bij vonnis van 20 januari 2014 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.

3.2.

Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) bij wijze van eindoordeel in verband met het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, geoordeeld dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellante] geen “schone lei” is verleend.

3.3.

De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:

“3.7. De rechtbank is van oordeel dat is komen vast te staan dat schuldenares is tekortgeschoten in haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatieverplichting. Schuldenares heeft immers onduidelijkheid laten voortbestaan over de vermogensbestanddelen en schulden van de nalatenschap van haar moeder alsmede over de kwestie of zij deze nalatenschap heeft verworpen dan wel (beneficiair) heeft aanvaard. Ter zitting heeft de bewindvoerder gesteld dat hij van schuldenares telefonisch had vernomen dat zij goederen uit de deze nalatenschap onder zich heeft genomen, waardoor de conclusie kan worden getrokken dat schuldenares de nalatenschap inmiddels heeft aanvaard met alle gevolgen van dien.

3.8.

Uit voornoemde gang van zaken blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat schuldenares geen medewerking heeft verleend aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank is daarbij niet gebleken van omstandigheden waardoor de tekortkoming schuldenares niet kan worden toegerekend, te meer daar zij juridische bijstand krijgt van haar raadsvrouw. Evenmin is de rechtbank van oordeel dat de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing kan blijven. Immers, schuldenares is tekortgeschoten in een kernverplichting van de schuldsaneringsregeling.”

3.4.

[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] is naar haar idee niet tekortgeschoten in de op haar rustende informatieverplichting. Kort nadat de moeder van [appellante] is overleden (op 19 oktober 2014) heeft [appellante] zich op 27 oktober 2014 tot de bewindvoerder gewend en heeft zij melding gemaakt van het overlijden van haar moeder. Zij heeft daarbij aangegeven dat haar moeder geen vermogensbestanddelen had (en dat zij alleen maar schulden had) en heeft vervolgens ruim twee jaar gevraagd wat zij nu moest doen aangezien [appellante] had begrepen dat er voor een verwerping van de nalatenschap toestemming van de rechter-commissaris nodig was. [appellante] heeft geen enkele beheer- of beschikkingshandeling met betrekking tot de nalatenschap van haar moeder verricht. Dit niet omdat [appellante] wilde voorkomen dat zij daarmee de negatieve nalatenschap zou hebben aanvaard en omdat [appellante] wist dat eerst de rechter-commissaris zich uit zou moeten laten. [appellante] heeft geen goederen (persoonlijke spullen) van haar moeder onder zich genomen. De bewindvoerder heeft dat ter zitting in eerste aanleg wel gesteld maar dat blijkt nergens uit. [appellante] weet in het geheel niet wat er met de zeer bescheiden inboedel van haar moeder is gebeurd. Ondertussen kreeg [appellante] - omdat zij niets (beneficiair) heeft aanvaard - ook geen inlichtingen van bijvoorbeeld schuldeisers en/of banken. Wel heeft [appellante] - op verzoek van de bewindvoerder - na het overlijden van haar moeder een boedelbeschrijving gemaakt. Deze boedelbeschrijving vindt de bewindvoerder nu niet voldoende terwijl hij hangende de regeling niet heeft aangegeven wat hij dan wel verlangde van [appellante] .

3.5.

Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] benadrukt dat zij er naar haar idee alles aan heeft gedaan om een machtiging tot het verwerpen van de erfenis te verkrijgen. Geld om een en ander door tussenkomst van een notaris te regelen heeft zij niet en daarnaast is zij van mening dat de bewindvoerder ook wel in een heel laat stadium kenbaar heeft gemaakt dat de door haar aangeleverde verklaringen waaruit blijkt dat er uit de erfenis van haar moeder geen baten voortkomen ontoereikend zijn voor het verzoeken om een machtiging bij de rechter-commissaris. Hierop heeft de advocaat van [appellante] zelf een dergelijk verzoek bij de rechter-commissaris ingediend, maar dit verzoek is afgewezen. Tegen dit verzoek heeft [appellante] inmiddels een hoger beroep bij de rechtbank ingediend, althans dit zal zij op zeer korte termijn doen. De advocaat van [appellante] verwacht dat hierop binnen een periode van twee tot vier maanden zal worden beslist. Voorts stelt [appellante] dat haar moeder gedurende haar leven structureel rood stond op haar lopende rekening waarvan het maximale roodstandbedrag was bepaald op € 2.000,00. [appellante] erkent daarbij dat zij nimmer enig bankafschrift van deze rekening heeft gezien, maar dat haar moeder dit meer dan eens aan haar zou hebben toevertrouwd. zij stelt verder dat haar moeder vanwege geldgebrek regelmatig bij [appellante] kwam eten en daarnaast ook met grote regelmaat geld van derden leende om financieel rond te komen. Ook geeft [appellante] aan dat zij als enig kind ook de enige erfgename is. Tot slot geeft [appellante] aan dat zij tot op de dag van vandaag geen inzage heeft in de bankafschriften van haar moeder omdat zij hiertoe niet gemachtigd is en inzage om die reden door de bank wordt geweigerd.

3.6.

De bewindvoerder heeft bij brief de door hem opgestelde voortgangsverslagen alsmede zijn eindverslag overgelegd.

3.7.

Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder geeft aan dat het voor het doen van een machtigingsverzoek aan de rechter-commissaris wat hem betreft niet noodzakelijk is dat er door een notaris een verklaring wordt opgesteld dat er uit de erfenis geen baten voortkomen zolang een en ander maar voldoende aannemelijk wordt gemaakt, bijvoorbeeld aan de hand van bankafschriften en uitkeringsspecificaties. Deze zijn door [appellante] evenwel niet overgelegd en de verklaringen die door [appellante] wel zijn overgelegd acht de bewindvoerder ontoereikend. En indien [appellante] de erfenis beneficiair had willen aanvaarden, hetgeen zij niet heeft gedaan, zou er een door een notaris opgestelde boedelbeschrijving moeten zijn en die is er ook niet. Voorts geeft de bewindvoerder desgevraagd aan dat [appellante] alle overige verplichtingen gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling steeds naar behoren is nagekomen, maar zolang niet voldoende aannemelijk is dat er sprake is van een negatieve erfenis en er dus niet bij de rechter-commissaris om een machtiging tot verwerping van deze erfenis kan worden verzocht stelt hij zich op het standpunt dat de rechtbank de schuldsaneringsregeling van [appellante] terecht heeft beëindigd zonder de toekenning van de schone lei.

3.8.

Het hof komt tot de volgende beoordeling.

3.8.1.

Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.

3.8.2.

Vast staat dat er op dit moment geen sprake is van een door de rechter-commissaris verleende machtiging tot het verwerpen van de erfenis van haar moeder door [appellante] en dat de erfenis dan ook nog immer niet door [appellante] is verworpen, hoewel dit wel haar nadrukkelijke wens is. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellante] evenwel aangegeven in beroep te zijn gekomen tegen de beslissing van de rechter-commissaris om een dergelijke machtiging niet te verlenen. Hierdoor, alsmede op grond van de inhoud van de processtukken en hetgeen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep door en namens [appellante] alsmede door de bewindvoerder naar voren is gebracht, in het licht van het bepaalde van artikel 354 lid 1 Fw en in het kader van deze bepaling gevestigde rechtspraak, acht het hof zich op dit moment onvoldoende voorgelicht om in deze zaak thans een beslissing te kunnen nemen. Het hof overweegt in dat verband dat vooralsnog immers niet afdoende kan worden vastgesteld of de erfenis daadwerkelijk door [appellante] mag en daaruit volgend kan worden verworpen en anderzijds evenmin thans reeds kan worden uitgesloten dat [appellante] alsnog rechten en of plichten voortvloeiend uit de erfenis zal krijgen.

3.8.3.

Het hof stelt [appellante] derhalve in de gelegenheid om, uiterlijk op de in het dictum van dit arrest vermelde pro-forma datum, het hof op de hoogte te stellen van de uitkomst, althans voortgang, van het door haar bij de rechtbank ingestelde hoger beroep tegen de beslissing van de rechter-commissaris waarbij haar geen machtiging tot het verwerpen van de erfenis van haar moeder is verleend. Het hof benadrukt hierbij overigens aldus te hebben overwogen mede omdat vast is komen te staan dat [appellante] gedurende het verloop van haar schuldsaneringsregeling alle (overige) hier voor haar uit voortvloeiende verplichtingen structureel naar behoren is nagekomen en er derhalve in beginsel geen enkele (andere) reden bestaat om haar op grond hiervan de schone lei te onthouden.

Na ontvangst door het hof van de uitspraak van de rechtbank inzake het door [appellante] bij de rechtbank ingestelde hoger beroep tegen de meergenoemde beslissing van de rechter-commissaris, zal het hof nader beslissen, al dan niet na een nadere mondelinge behandeling.

3.9.

Het hof verwacht indien de (mondelinge) behandeling wordt voortgezet in ieder geval duidelijkheid over, althans een nadere toelichting op hetgeen volgens de rechtbank (r.o.3.7. van het vonnis waarvan beroep) door de bewindvoerder op de zitting in eerste aanleg zou zijn gesteld, te weten ‘dat [appellante] goederen uit de nalatenschap onder zich heeft genomen, waardoor de conclusie (hof: ofwel door de rechtbank ofwel door de bewindvoerder?) kan worden getrokken dat schuldenares de nalatenschap inmiddels heeft aanvaard met alle gevolgen van dien.....’.

3.10.

Het hof geeft voorts in overweging om de tussenliggende periode tevens te benutten om alsnog de (on)mogelijkheid van beneficiaire aanvaarding van de erfenis -met zo laag mogelijke kosten- nader te bezien teneinde inzicht te verkrijgen in de omvang van de nalatenschap.

3.11.

Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4 De uitspraak