Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-04-2013, BZ8755, HD 200.113.065

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-04-2013, BZ8755, HD 200.113.065

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
23 april 2013
Datum publicatie
26 april 2013
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8755
Zaaknummer
HD 200.113.065

Inhoudsindicatie

Executiegeschil.

Schorsing tenuitvoerlegging ontruimingsvonnis op grond van de stelling van de huurder dat een aanvraag tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden gedaan? Naar het oordeel van het hof kan de aankondiging van een dergelijke aanvraag in zijn algemeenheid niet, doch onder omstandigheden wel de schorsing rechtvaardigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht

zaaknummer HD 200.113.065/01

arrest van 23 april 2013

in de zaak van

Stichting AlleeWonen,

gevestigd te [[vestigingsplaats],

appellante,

advocaat: mr. A.P.E. Brouwer te Roosendaal,

tegen

[Geintimeerde],

wonende te [woonplaats],

geïntimeerde,

advocaat: mr. J.M.R. Vlaar te Budel,

op het bij exploot van dagvaarding van 5 september 2012 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Breda, sector civiel recht, in kort geding gewezen vonnis van 10 augustus 2012 tussen appellante – AlleeWonen – als eiseres en geïntimeerde – [geintimeerde] – als gedaagde.

1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr./rolnr. 252486 / KG ZA 12-411)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2. Het geding in hoger beroep

2.1. Bij memorie van grieven heeft AlleeWonen de gedingstukken uit eerste aanleg overgelegd, vier grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geintimeerde] onder veroordeling van [geintimeerde] in de proceskosten in beide instanties.

2.2.Bij memorie van antwoord met twee producties heeft [geintimeerde] de grieven bestreden.

2.3.[geintimeerde] heeft daarna een akte genomen, waarna AlleeWonen van antwoordakte heeft gediend.

2.4. Partijen hebben daarna uitspraak gevraagd.

3. De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4. De beoordeling

4.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.

a. [geintimeerde] huurt van AlleeWonen de woning aan de [perceel] in [plaatsnaam] (hierna: ‘het gehuurde’).

b. Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van de rechtbank Breda, team kanton, locatie Bergen op Zoom van 4 juli 2012 (zaaknummer 711267 CV EXPL 12-2031) is de huurovereenkomst, op grond van een huurachterstand, ontbonden en [geintimeerde], voor zover hier van belang, veroordeeld om binnen twee weken na betekening van het vonnis het gehuurde te ontruimen.

c. Het vonnis van 4 juli 2012 is op 30 juli 2012 aan [geintimeerde] betekend waarbij de ontruiming is aangezegd tegen 14 augustus 2012.

4.2.Bij inleidende dagvaarding van 3 augustus 2012 heeft [geintimeerde] onderhavige procedure aanhangig gemaakt en gevorderd te bepalen dat de ontruiming van het gehuurde dient te worden geschorst totdat in het beroep in de hoofdzaak over het huurgeschil en het geschil omtrent de derving van het huurgenot uitspraak is gedaan door het hof.

4.3. De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis, samengevat weergegeven:

- de tenuitvoerlegging van het vonnis van 4 juli 2012, voor wat betreft de daarin uitgesproken veroordeling tot ontruiming, geschorst totdat de rechtbank Breda, sector civiel, team insolventies een beslissing zou hebben gegeven op het door [geintimeerde] op maandag 13 augustus 2012 in te dienen verzoekschrift ex artikel 284 lid 1 Fw tot toepassing van de schuldsanering;

- aan de schorsing de voorwaarde verbonden dat [geintimeerde] op maandag 13 augustus 2012 voornoemd verzoekschrift indiende;

- AlleeWonen veroordeeld in de proceskosten.

4.4. [geintimeerde] heeft op 13 augustus 2012 een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling ingediend. In een vonnis van 14 augustus 2012 (insolventienummer 12/669 R) heeft de rechtbank Breda, team insolventierecht het verzoek toegewezen. AlleeWonen is niet tot ontruiming overgegaan.

4.5.AlleeWonen komt met haar grieven op tegen de beslissing van de voorzieningenrechter. De grieven, die zich voor gezamenlijke behandeling lenen, komen erop neer dat AlleeWonen stelt dat de voorzieningenrechter, binnen het beperkte kader van een executiekort geding ex artikel 438 Rv, niet tot een schorsing in afwachting van een aanvraag tot toelating tot de schuldsanering ex artikel 284 lid 1 Fw kon komen.

4.6.Het hof stelt voorop dat AlleeWonen, anders dat door [geintimeerde] gesteld (memorie van antwoord sub 2), voldoende belang heeft bij de onderhavige vordering in hoger beroep. De ontruiming van het gehuurde kan thans, in elk geval tot het einde van het WSNP-traject, niet worden uitgevoerd op grond van artikel 305 lid 2 Fw., tweede zin. In dat artikel is immers bepaald dat de ontruiming van een huurwoning, gelast op de grond dat een huurachterstand bestaat, van rechtswege wordt opgeschort voor de duur van de schuldsaneringsregeling, mits de lopende huurpenningen tijdig worden voldaan. Onweersproken is dat van die tijdige betaling van huurpenningen (vooralsnog) sprake is, nu de betaling – kennelijk vanaf 24 mei 2012 – via de Kredietbank West-Brabant wordt verricht. AlleeWonen heeft naar het oordeel van het hof echter voldoende belang bij beoordeling van de door haar (in sub 27 van de memorie van grieven) opgeworpen (principiële) vraag of de voorzieningenrechter tot schorsing van de tenuitvoerlegging op de in het bestreden vonnis gegeven gronden kon komen. Bovendien is een grief (III) gericht tegen de veroordeling van AlleeWonen in de proceskosten. Gelet daarop dient beoordeeld te worden of de vordering terecht aldus is toegewezen door de voorzieningenrechter en AlleeWonen (dus) terecht is veroordeeld in de proceskosten.

4.6.1.Het hof stelt voorts de maatstaf van de beoordeling van een geschil als het onderhavige voorop. In een executiegeschil met betrekking tot een voor voorlopige tenuitvoerlegging vatbaar vonnis als het onderhavige kan de rechter slechts staking van de tenuitvoerlegging van dat vonnis bevelen, indien hij van oordeel is dat de executant, mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de tenuitvoerlegging zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om (in afwachting van de uitslag van het hoger beroep) tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard (HR 22 april 1983, NJ 1984/145).

4.6.2.Anders dan door AlleeWonen (in grief I) gesteld, geldt daarbij niet als uitgangspunt dat de voornoemde door de Hoge Raad genoemde gevallen limitatief zijn. Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 22 december 2006 (NJ 2007/173) moet immers worden afgeleid dat zich bij (hoge) uitzondering ook buiten de gevallen van een feitelijke of juridische misslag of nieuwe feiten en omstandigheden misbruik van executiebevoegdheid kan voordoen. De beoordelingsruimte van de rechter in een executie kort geding is en blijft echter (zeer) beperkt.

4.6.3.In het onderhavige geval gaat het, kort gezegd, om de vraag of de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van de veroordeling tot ontruiming mocht schorsen op grond van de mededeling van [geintimeerde] ter zitting, die op vrijdag 10 augustus 2012 plaatsvond, dat zij op de maandag daarna, derhalve op 13 augustus 2012, een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zou indienen. De voorzieningenrechter heeft die omstandigheid als een nieuwe omstandigheid aangemerkt (rechtsoverweging 4.3 van het vonnis). Het is het hof niet duidelijk op welke van de, door de Hoge Raad in voornoemde jurisprudentie gegeven, gronden de voorzieningenrechter vervolgens is gekomen tot schorsing van de tenuitvoerlegging en dus tot het oordeel dat AlleeWonen geen in redelijkheid te respecteren belang had bij gebruikmaking van haar executiebevoegdheid. Niet gesteld is dat het vonnis van de kantonrechter van 4 juli 2012 een juridische of feitelijke misslag bevatte. Evenmin is overwogen dat sprake zou zijn van een zo uitzonderlijk geval als bedoeld in voornoemd arrest van de Hoge Raad uit 2006. Wat daar verder van zij, beoordeeld dient in ieder geval te worden of de door [geintimeerde] ter zitting genoemde omstandigheid als hiervoor bedoeld een in het kader van voornoemd criterium relevante nieuwe omstandigheid is en, wanneer tot dat oordeel zou worden gekomen, of die een rechtens te respecteren belang aan de zijde van [geintimeerde] vormt waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.

4.6.4.Door AlleeWonen is gemotiveerd betwist dat de aanvraag tot toepassing van de schuldsanering als een nieuw feit kan worden aangemerkt (memorie van grieven sub 27). AlleeWonen stelt dat [geintimeerde] zelf in de hand had wanneer zij die aanvraag zou doen, zodat de aankondiging van een dergelijke aanvraag geen nieuw feit is in vorenbedoelde zin. Ook de door [geintimeerde] in deze procedure overgelegde stukken (als genoemd in rechtsoverweging 4.1. van het bestreden vonnis) zijn volgens AlleeWonen niet als nieuw in vorenbedoelde zin te duiden omdat [geintimeerde] daarover al beschikte ten tijde van de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 4 juli 2012.

4.6.5.Het hof is van oordeel dat in ieder geval (de aankondiging van) het verzoek tot toelating tot de schuldsanering als een nieuw feit als bedoeld in voornoemde maatstaf kan worden aangemerkt. Niet gesteld is immers dat het in de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 4 juli 2012 aan de orde is geweest, terwijl [geintimeerde] – door middel van genoemde stukken – in deze procedure concreet heeft toegelicht welke stappen zijn ondernomen om te (trachten te) komen tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. Dat [geintimeerde] zelf in de hand heeft of en op welk moment zij een dergelijke aanvraag doet, wat er van die stelling ook zij, maakt dat naar het oordeel van het hof niet anders.

4.6.6.Vervolgens is de vraag aan de orde of die nieuwe, althans na het wijzen van het vonnis in eerste aanleg gebleken omstandigheid een noodtoestand zal doen ontstaan aan de zijde van [geintimeerde] dan wel een ander rechtens te respecteren belang aan de zijde van [geintimeerde] oplevert die maken dat onverwijlde tenuitvoerlegging van het vonnis van 4 juli 2012 niet kan worden aanvaard. Buiten twijfel is dat het behoud van onderdak een groot goed vertegenwoordigt, ook voor [geintimeerde].

4.6.7.Het hof stelt daarbij voorop dat degene die in een financieel slechte situatie verkeert als [geintimeerde] en mede daardoor zijn woongenot dreigt te verliezen een grote mate van bescherming kan ontlenen aan een eventuele toelating tot de schuldsaneringsregeling. Immers, zoals hiervoor uiteengezet, wordt de tenuitvoerlegging van de veroordeling tot ontruiming op grond van de artikelen 284 lid 1 juncto 305 lid 2 Fw. opgeschort voor de duur van het schuldsaneringstraject. Voorts bestaat een aanzienlijke kans dat ontruiming op grond van het vonnis in zijn geheel achterwege zal blijven, nu executie van het vonnis waarin de huurovereenkomst is ontbonden en de vordering tot ontruiming van het gehuurde is toegewezen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn of misbruik van recht kan opleveren indien het schuldsaneringstraject wordt afgesloten met een ‘schone lei’. Dat maakt naar het oordeel van het hof dat het een onaanvaardbare situatie kan opleveren wanneer een ontruiming is aangezegd tegen een datum die (zeer) kort voor de (beslissing over de) toelating tot de schuldsaneringsregeling ligt. Dan kan immers ontruiming plaatsvinden, terwijl de (niet onaannemelijke) kans bestaat dat de huurder kort nadien de bescherming in voornoemde zin verkrijgt, die dan echter illusoir is geworden omdat de ontruiming reeds een feit is.

4.6.8.Naar het oordeel van het hof is de enkele mededeling dat een verzoek om toelating tot de schuldsaneringsregeling zal worden gedaan als zodanig niet zonder meer voldoende om te kunnen spreken van een nieuw feit dat een opschorting van de ontruiming kan rechtvaardigen. Niet alleen dient met voldoende mate van zekerheid vast te staan dat in het voorliggende geval (op korte termijn) een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling zal worden gedaan, maar bovendien dient voorshands aannemelijk te zijn dat het verzoek een redelijke kans van slagen heeft.

4.6.9.[geintimeerde] heeft in deze procedure diverse documenten overgelegd (als genoemd in rechtsoverweging 4.1. van het bestreden vonnis) waaruit kan worden afgeleid dat zij (voorafgaand aan het executiegeschil) concrete stappen had ondernomen om, door de inschakeling van instanties als de Kredietbank West-Brabant en de hulpverleningsorganisatie Stichting Monde, te komen tot een oplossing voor haar schuldenproblematiek. Daaraan was bovendien al vanaf 24 mei 2012 uitvoering gegeven. [geintimeerde] heeft voorts onweersproken gesteld dat de gemeente Roosendaal bereid was om een WSNP-traject te faciliteren, waardoor (onder meer) de betaling van de huurpenningen voor de duur van dat traject zou zijn gegarandeerd. Gelet daarop was de mededeling ter zitting van [geintimeerde] dat zij toelating tot de schuldsaneringsregeling zou verzoeken niet een op zichzelf staande mededeling, doch een die werd onderbouwd en geconcretiseerd door voornoemde stukken en stellingen. Aldus was voorshands voldoende aannemelijk dat [geintimeerde] haar verzoek ook zodanig kon onderbouwen dat het een redelijke kans van slagen had. Aan de schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 4 juli 2012 is bovendien door de voorzieningenrechter de voorwaarde verbonden dat [geintimeerde] op maandag 13 augustus 2012, derhalve op zeer korte termijn na de mondelinge behandeling van het executiegeschil, een verzoek als hiervoor bedoeld zou indienen. Gelet op die omstandigheden en nu onweersproken is dat de Kredietbank West-Brabant ten tijde van de mondelinge behandeling van het executiegeschil zorg droeg voor het budgetbeheer en (daarom) de lopende huurtermijnen werden voldaan, had AlleeWonen geen in redelijkheid te respecteren belang om, voordat over het verzoek van [geintimeerde] was geoordeeld, gebruik te maken van haar bevoegdheid om tot tenuitvoerlegging van het vonnis waarin de ontruiming was gelast over te gaan. De vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging kon derhalve worden toegewezen. De wijze waarop de voorzieningenrechter dat heeft gedaan, is naar het oordeel van het hof – anders dan AlleeWonen (in grief IV) stelt – niet ontoelaatbaar. De voorzieningenrechter heeft de tenuitvoerlegging immers voor kortere duur dan gevorderd geschorst, te weten voor de duur van de behandeling van het door [geintimeerde] in te dienen verzoek om toelating tot de schuldsaneringsregeling terwijl was gevorderd te schorsen totdat in de hoofdzaak op het hoger beroep zou zijn beslist. Niet gesteld is dat de beslissing in hoger beroep in de bodemzaak naar verwachting eerder zou worden gegeven dan de beslissing op het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. Aldus heeft de voorzieningenrechter minder toegewezen dan gevorderd. Naar het oordeel van het hof was de voorzieningenrechter in het kader van het executiegeschil, waarin een ordemaatregel wordt gegeven, niet gehouden om (uitputtend) voor te schrijven aan welke voorwaarden het door [geintimeerde] in te dienen verzoek om toelating tot de schuldsaneringsregeling diende te voldoen als door AlleeWonen (in sub 48 en 49 van de memorie van grieven) gesteld. Voldoende was de vaststelling dat het verzoek een (redelijke) kans van slagen had.

4.6.10.De grieven falen, het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. AlleeWonen zal, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld worden in de proceskosten van de procedure in hoger beroep.

5. De uitspraak

Het hof:

bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;

veroordeelt AlleeWonen in de proceskosten van de procedure in hoger beroep, tot deze uitspraak aan de zijde van [geintimeerde] begroot op € 291,-- aan griffierecht en € 894,-- aan salaris advocaat.

Dit arrest is gewezen door mrs. Chr. M. Aarts, N.J.M. van Etten en M.G.W.M. Stienissen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 april 2013.