Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-08-2007, ECLI:NL:GHSHE:2007:2806, 20-003039-06

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-08-2007, ECLI:NL:GHSHE:2007:2806, 20-003039-06

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
17 augustus 2007
Datum publicatie
13 juli 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2007:2806
Zaaknummer
20-003039-06

Inhoudsindicatie

Bewezenverklaring poging doodslag. Hof veroordeelt verdachte tot gevangenisstraf van 16 maanden.

Uitspraak

Parketnummer: 20-003039-06

Uitspraak : 17 augustus 2007

TEGENSPRAAK

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de 0rechtbank Breda van 15 augustus 2006 in de strafzaak met parketnummer 02-800903-05 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,

wonende te [adres] .

Hoger beroep

De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis, waarbij verdachte terzake van poging tot doodslag werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en waarbij het onder verdachte in beslag genomen foedraal en stanleymes werden onttrokken aan het verkeer met teruggave aan verdachte van de overige in beslag genomen voorwerpen, zal bevestigen met dien verstande dat het daarbij toepassing zal geven aan artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.

Vonnis waarvan beroep

Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

primair

hij in of omstreeks de periode van 7 juli 2005 tot en met 9 juli 2005, althans op of omstreeks 8 juli 2005 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in haar borst, althans in haar lichaam, heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair

hij in of omstreeks de periode van 7 juli 2005 tot en met 9 juli 2005, althans op of omstreeks 8 juli 2005 te Tilburg opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer] ) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in haar borst, althans in haar lichaam, heeft gestoken/gesneden, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op of omstreeks 8 juli 2005 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes in haar borst heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.

Door het hof gebruikte bewijsmiddelen

De door het hof gebruikte bewijsmiddelen worden in het geval van beroep in cassatie vermeld in de aanvulling als bedoeld in artikel 365a van het Wetboek van Strafvordering, welke aanvulling in dat geval aan het arrest wordt gehecht.

Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs

De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de

feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.

Zijdens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat hij van het primair en subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.

Daartoe is aangevoerd dat het voorhanden bewijsmateriaal te veel ruimte laat voor twijfel of het verdachte is die de ten laste gelegde gedraging heeft verricht. Immers, niet kan worden uitgesloten dat het slachtoffer buiten de woning van verdachte en door een ander dan verdachte in haar borst is gesneden/gestoken.

i.

Het hof deelt die twijfel niet en overweegt daartoe het navolgende.

ii.

Uit het pro justitia rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie met nummer 05-321/M067 blijkt dat op 10 juli 2005 door Ann Maes, arts en patholoog, beëdigd deskundige in het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag een uit- en inwendige schouwing is verricht op het lijk van [slachtoffer] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980, gewoond hebbende te [adres] . Daarbij werd onder meer het volgende geconstateerd.

6. Letstels:

B. Op de rechterborst een overdwars verlopend scherprandig huidletsel met iets rode randen van 4 x 1 cm. Het letsel reikte tot in het vetweefsel van de borst en in het vetweefsel van de borst was er rechts zijwaarts een steekkanaal met een lengte van 3,5 cm. Er was bloeduitstorting in het vetweefsel.

iii.

Uit het proces-verbaal van verhoor als getuige van [getuige] , nr. LJN PL2061/05-184913, d.d. 14 juli 2005 (p. 162 van het dossier van politie met dossiernr. LJN PL2060/05-009225) blijkt dat zij op 9 juli 2005 in het Twee Stedenziekenhuis [slachtoffer] heeft onderzocht en behandeld. Daarbij heeft zij gezien dat het slachtoffer aan haar beide handen verwondingen had. [getuige] schatte dat deze verwondingen net zo oud waren als de steekverwonding in haar borst.

iv.

Het proces-verbaal van de Unit Forensisch Technisch Onderzoek, nr. LJN PL2066/05-184913, d.d. 24 juli 2005 houdt in dat naar aanleiding van een mogelijke steekpartij in de woning van verdachte aldaar een onderzoek naar sporen is ingesteld op 12 juli 2005 . Uit dat onderzoek is onder meer gebleken dat op en rond de rechterzijde van het bed bloedsporen zijn aangetroffen bestaande uit bloeddruppels, bloedtransfers en bloedvegen en dat op en rond de rechterzijde bevindende hoofdkussen diverse concentraties bloed zijn aangetroffen. Voorts is daaruit gebleken dat op het matras, onder het matrasovertrek en ter hoogte van het linker hoofdeinde, een vleesmes is aangetroffen en dat er op een aan de rechterzijde van het bed aangetroffen kussen twee scherprandige steekbeschadigingen en een scherprandige snijbeschadiging zijn aangetroffen.

Ten slotte is uit dat onderzoek gebleken dat het aangetroffen mes een eensnijdend vleesmes “Le Chef” was met een lengte van 27 centimeter en dat er op dat mes bloedsporen zijn aangetroffen.

v.

Als conclusie houdt dit rapport in dat, gelet op het algehele sporenbeeld, er zich op de rechterzijde van het bed een gewond persoon heeft bevonden c.q. daar gewond is geraakt en dat niet kan worden uitgesloten dat het slachtoffer [slachtoffer] daar een steekverwonding heeft opgelopen, hetgeen wordt ondersteund door onder andere:

-

de aangetroffen steekverwonding in de rechterborst van het slachtoffer;

-

de snijverwonding (mogelijk afweerverwonding) in de rechter wijs- en middelvinger van het slachtoffer;

-

het aangetroffen vleesmes onder de matrasovertrekken;

-

de overeenkomst in afmetingen tussen de borstverwonding en het vleesmes;

-

de drie beschadigingen in het kussen waarmee het slachtoffer zich mogelijk beschermde;

-

de overeenkomst in afmetingen tussen de steekbeschadigingen in het kussen en het vleesmes.

vi.

Op het aangetroffen mes zijn zowel op het heft als op het lemmet bloedsporen aangetroffen. Het mes is aan het NFI ter hand gesteld voor nader onderzoek en heeft als identiteitszegel BUA042. Uit het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, zaaknummer 2005.07.08.091, d.d. 17 oktober 2005, blijkt dat van zowel het bloed op het heft als op het lemmet monsters zijn genomen ten behoeve van een DNA-onderzoek. Uit dat onderzoek is het volgende als conclusie naar voren gekomen:

-

van het bloed/celmateriaal afkomstig van de randen van het heft van het mes is een DNA-profiel verkregen dat overeenkomt met het DNA-profiel van het slachtoffer [slachtoffer] en er zijn daarin onderliggende DNA-kenmerken aangetroffen die overeenkomen met het DNA-profiel van verdachte;

-

de DNA-profielen van de bloedsporen die o.a. op het lemmet en de punt van het lemmet zijn aangetroffen, komen overeen met de DNA-kenmerken van het slachtoffer [slachtoffer] .

vii.

Op grond van het vorenoverwogene staat voor het hof vast dat de verwonding van [slachtoffer] in de rechterborst is toegebracht met behulp van het mes dat het NFI heeft onderzocht.

Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het mes van hem is.

viii.

In aanmerking genomen dat:

-

dit mes in de woning van verdachte is aangetroffen, verborgen onder een matrasovertrek;

-

verdachte zelf heeft verklaard dat alleen hijzelf de sleutel heeft van de woning en dat buiten zijn vriendin en hemzelf niemand in de woning komt;

-

op het matrasovertrek het hiervoor onder iv. beschreven bloedsporenbeeld is aangetroffen;

-

rechts naast het bed een kussen is aangetroffen met steek- dan wel snijbeschadigingen;

-

bij het slachtoffer mogelijke afweerverwondingen zijn aangetroffen op de handen;

-

het slachtoffer verdachte als mogelijke dader heeft genoemd ten overstaan van personeel in het ziekenhuis waar zij zich vervoegde om de wond te laten behandelen;

-

het hoogst onaannemelijk is dat de wond door het slachtoffer zelf is toegebracht gelet op haar verklaring in het ziekenhuis en het feit dat bij het slachtoffer mogelijke afweerverwondingen zijn aangetroffen;

-

verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat op de avond van 7 juli 2005 het slachtoffer bij hem de woning in is gekomen en dat er in de tijdspanne van 7 juli 2005 tot en met 9 juli 2005 buiten hemzelf en [slachtoffer] niemand anders in die woning aanwezig is geweest;

is het hof van oordeel dat het verdachte is geweest die [slachtoffer] de in de tenlastelegging bedoelde wond heeft toegebracht.

ix.

Tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor onder viii. is overwogen en in aanmerking genomen dat de wond – afgaande op het algemene bloedsporenbeeld alsmede afgaande op verdachtes eigen verklaring – in de woning van de verdachte flink bloedde, is het hof van oordeel dat die wond in de woning van verdachte is toebracht.

Het verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen.

x.

Voorts is zijdens de verdachte ten verweer betoogd dat hij van het primair ten laste gelegde behoort te worden vrijgesproken omdat bij hem geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, bestond op dat feit. Immers, er is sprake van een snijverwonding in de rechter borst van het slachtoffer en geen steekverwonding, zodat er – zo begrijpt het hof – geen aanmerkelijke kans bestaat dat het slachtoffer als gevolg van die snijverwonding zou komen te overlijden.

Dienaangaande overweegt het hof als volgt.

xi.

Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in casu de levensberoving – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat een dergelijk gevolg zal intreden.

De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.

xii.

Zoals dat onder viii. reeds is vastgesteld, heeft verdachte het slachtoffer [slachtoffer] met een vleesmes in haar rechterborst verwond.

Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de borstregio vitale delen van het lichaam bevinden, zoals hart en longen. Voorts verdient het opmerking dat de hals van een persoon zich dicht in de buurt van de borst bevindt, alwaar zich vitale slagaders bevinden. Verwondingen van dergelijke vitale delen zijn zeer levensbedreigend en kunnen gemakkelijk tot de dood van het slachtoffer leiden.

Door met een 27 centimeter lang vleesmes in de borst te steken dan wel te snijden, roep je de aanmerkelijke kans in het leven dat dergelijke vitale delen worden beschadigd en aldus dat het slachtoffer als gevolg daarvan komt te overlijden. Ieder weldenkend mens weet dat. Er is geen reden om aan te nemen dat dat voor verdachte anders zou zijn. Die aanmerkelijke kans heeft verdachte blijkens zijn hiervoor vastgestelde handelwijze ook aanvaard.

Het standpunt van de verdediging, voorzover dat inhoudt dat een snijverwonding in de borst geen aanmerkelijke kans op levensberoving in het leven roept, mist bijgevolg feitelijke grondslag en wordt van de hand gewezen.

xiii.

Gelet op het vorenoverwogene is het hof van oordeel dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij het slachtoffer van het leven zou beroven zodat aldus tenminste in voorwaardelijke zin zijn opzet daarop gericht was. Dat dit gevolg niet is ingetreden is uitsluitend te danken aan omstandigheden buiten de wil van verdachte gelegen.

Het hof verwerpt het verweer.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het primair bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 45, eerste lid, juncto artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze bepalingen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.

Strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.

De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.

Op te leggen straf

Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.

Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.

Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.

Voorts leidt het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde tot gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.

Het hof is van oordeel dat niet kan worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal gevorderd en door de eerste rechter opgelegd en zeker niet met een straf als door de raadsman bepleit, omdat daarin de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, onvoldoende tot uitdrukking komt.

Alle omstandigheden in aanmerking genomen acht het hof oplegging van na te melden straf passend en geboden.

De in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen moeten worden teruggegeven aan de verdachte, zijnde degene die blijkens het onderzoek ter terechtzitting redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op de artikelen 45, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.

Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:

Poging tot doodslag.

Verklaart verdachte deswege strafbaar.