Home

Gerechtshof Den Haag, 19-04-2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1057, 22-003176-16

Gerechtshof Den Haag, 19-04-2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1057, 22-003176-16

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
19 april 2017
Datum publicatie
22 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2017:1433
Zaaknummer
22-003176-16

Inhoudsindicatie

Het hof verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003176-16

Parketnummer: 10-240042-15

Datum uitspraak: 19 april 2017

TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 6 juli 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1994,

[adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 5 april 2017.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, waarvan 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en mitsdien mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover aan het inhoudelijk oordeel van het hof onderworpen - ten laste gelegd dat:

1:hij op of omstreeks 13 mei 2015 te Schiedam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten het tenaamstellingsbewijs en/of het overschrijvingsbewijs en/of de ketekencard met de tenaamstellingscode, door zich valselijk voor te doen als (betalende) koper en/of zoon van een betalende klant.

Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.

Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde

De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, nu het slachtoffer [slachtoffer] door een samenstel van handelingen – aan welke handelingen de verdachte door zich als zoon van een betalende klant voor te doen een aandeel heeft gehad – is bewogen tot de afgifte van het tenaamstellingsbewijs.

De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – overeenkomstig zijn pleitnotities – op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, nu het slachtoffer niet is bewogen tot de afgifte van het tenaamstellingsbewijs doordat de verdachte zich heeft voorgedaan als zoon van een betalende klant, maar doordat het slachtoffer zag dat het verschuldigde geldbedrag voor de auto op zijn rekening was bijgeschreven. De verdachte wist voorts niet dat deze betaling ‘vals’ was.

Het hof overweegt als volgt.

Het hof stelt voorop dat op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting vaststaat dat de verdachte zich tegenover het slachtoffer in strijd met de waarheid, naar hij wist, heeft voorgedaan als de zoon van een betalende klant die een auto van het slachtoffer wilde kopen. Dit wordt door de verdachte ook niet ontkend.

Het hof stelt vast dat het bestanddeel ‘door zich valselijk voor te doen als (betalende) koper en/of zoon van een betalende klant’ de enige oplichtingshandeling is die ten laste is gelegd. Het samenstel van handelingen, zoals de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht, is niet ten laste gelegd.

Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad levert de enkele omstandigheid dat iemand zich in strijd met de waarheid voordoet als een bonafide koper – die in staat en voornemens is zijn verplichting na te komen – het aannemen van een valse hoedanigheid noch een listige kunstgreep op in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht.

Nu op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting voor wat betreft de rol die de verdachte heeft gespeeld niet meer blijkt dan dat de verdachte zichals zoon van een betalende klant heeft voorgedaan – en voorts naar het oordeel van het hof niet is gebleken dat de verdachte op de hoogte was van de (voorgenomen) valse betaling die vervolgens door anderen aan het slachtoffer is gedaan - kan naar het oordeel van het hof niet tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde worden gekomen.

Daar komt naar het oordeel van het hof bij dat zelfs al zou het zich voordoen als de zoon van een betalende klant voldoende zijn voor het aannemen van een valse hoedanigheid dan wel een listige kunstgreep, in het onderhavige geval de causaliteit tussen het enkele aannemen van die valse hoedanigheid en de afgifte van onder meer het tenaamstellingsbewijs door het slachtoffer, ontbreekt.

Met de raadsman van de verdachte is het hof van oordeel dat het slachtoffer niet bewogen is tot bedoelde afgifte doordat de verdachte zich heeft voorgedaan als de zoon van een betalende klant, maar doordat het slachtoffer zag dat het verschuldigde bedrag voor de auto op zijn bankrekening was bijgeschreven. Met andere woorden: ook zonder de omstandigheid dat de verdachte zich als zoon van een betalende klant had voorgedaan, zou het in de tenlastelegging omschreven beweerde gevolg van verdachtes handelen, te weten de afgifte van onder meer het tenaamstellingsbewijs door het slachtoffer, hebben plaatsgevonden. Dat het handelen van de verdachte wel een schakel is geweest in de gebeurtenissen die uiteindelijk tot het door anderen (valselijk) overmaken van het geld hebben geleid, maakt ’s hofs oordeel in de gegeven omstandigheden niet anders.

Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

BESLISSING