Home

Gerechtshof Den Haag, 16-03-2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1431, 22-004277-16

Gerechtshof Den Haag, 16-03-2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1431, 22-004277-16

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
16 maart 2017
Datum publicatie
22 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2017:1431
Zaaknummer
22-004277-16

Inhoudsindicatie

De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een gewelddadige afpersing. Bij deze afpersing is de eigenaresse van een eetcafé in haar zaak onder bedreiging van een (nep)pistool gedwongen naar de kluisruimte te lopen, de kluis open te maken en de inhoud van de kluis in een rugzak te doen en die te overhandigen.

Het hof veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 18 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof stelt als bijzondere voorwaarde, dat de veroordeelde zich gedurende volledige proeftijd zal melden bij de reclassering.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004277-16

Parketnummer: 09-787077-15

Datum uitspraak: 16 maart 2017

TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 13 september 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1999,

thans gedetineerd in Forensisch Centrum Teylingereind te Sassenheim.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 2 maart 2017.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 364 dagen, waarvan 170 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarde van jeugdreclasseringstoezicht door Stichting Jeugdbescherming West (meldplicht en contactverbod met aangeefster en medeverdachten) alsmede tot een maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige voor de duur van 12 maanden, subsidiair 12 maanden jeugddetentie. Voorts is de dadelijke uitvoerbaarheid van het programma waaruit de maatregel bestaat, bevolen. Tevens is er een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader in het vonnis waarvan beroep omschreven. Tot slot is het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 12 oktober 2015 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangeefster] heeft gedwongen tot de afgifte van 7.000,- euro, althans een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster] voornoemd en/of eetcafé [x], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het - met bedekt gezicht - binnengaan van eetcafé [x] en/of het (vervolgens) tonen aan en/of richten op [aangeefster] voornoemd van een pistool, althans een (op een) (vuur)wapen (gelijkend voorwerp) en/of het (vervolgens) zeggen van de woorden: "overval, geld";

subsidiair:

[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] op of omstreeks 12 oktober 2015 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangeefster] heeft/hebben gedwongen tot de afgifte van 7.000,- euro, althans een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [aangeefster] en/of eetcafé [x], in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [verdachte], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5] en/of verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het:

- ( met bedekt gezicht) binnengaan van eetcafé [x] en/of

– het tonen en/of richten op [aangeefster] van een pistool, althans (een op een) (vuur)wapen (gelijkend voowerp) en/of

- het zeggen van de woorden: "overval, geld", tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 12 oktober 2015 te Zoetermeer opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door: - de naam van [medeverdachte 5] door te geven/die [medeverdachte 5] te bellen als extra man/hulp voor bij de overval, en/of - (na)bij eetcafé Wetshoek op de uitkijk te staan.

Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 364 dagen waarvan 170 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht door Reclassering Nederland (meldplicht, behandeling bij De Waag en contactverbod met medeverdachten). Voorts vordert de advocaat-generaal de dadelijk uitvoerbaarheid.

Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Verweer strekkende tot bewijsuitsluiting

Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsman betoogd dat de omstandigheid dat de BOB-middelen – te weten het tappen van de telefoons van zowel zijn cliënt als medeverdachte [medeverdachte 1] – slechts zijn aangevraagd op basis van de verklaring afgelegd door getuige [getuige 1], welke verklaring oncontroleerbaar is aangezien de verdediging niet in staat is geweest om deze getuige te horen, een schending oplevert van de artikelen

6 en 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De verklaring van [getuige 1] alsmede het bewijs verkregen uit de BOB-middelen dienen volgens de verdediging te worden uitgesloten van het bewijs.

Het hof overweegt als volgt.

De verdediging heeft ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 10 maart 2016 een verzoek gedaan de getuige [getuige 1] te horen, welk verzoek is toegewezen. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de rechter-commissaris d.d. 21 juli 2016 blijkt echter dat de getuige onvindbaar is en dat de rechter-commissaris het niet aannemelijk acht dat voornoemde getuige binnen afzienbare tijd kan worden gehoord. Het hof stelt vast dat de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep niet opnieuw heeft verzocht om deze getuige te horen.

Naar het oordeel van het hof is de verklaring van [getuige 1] bovendien wel degelijk verifieerbaar, nu deze op belangrijke punten steun vindt in de verklaringen van aangeefster [aangeefster] en de getuige [getuige 2], zodat deze verklaring alsmede het uit de inzet van de BOB-middelen verkregen bewijs, voor het bewijs mag worden gebezigd. Er is geen sprake van schending van de artikelen van het EVRM.

Het hof verwerpt het verweer.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op of omstreeks 12 oktober 2015 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangeefster] heeft gedwongen tot de afgifte van 7.000,- euro, althans een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster] voornoemd en/of eetcafé [x], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het - met bedekt gezicht - binnengaan van eetcafé [x] en/of het (vervolgens) tonen aan en/of richten op [aangeefster] voornoemd van een pistool, althans een (op een) (vuur)wapen (gelijkend voorwerp) en/of het (vervolgens) zeggen van de woorden: "overval, geld".

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsvoering

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.

Nadere bewijsoverweging

Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsman betoogd dat zijn cliënt dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Daartoe heeft hij – kort gezegd - aangevoerd dat zijn cliënt heeft verklaard niet betrokken te zijn geweest bij de overval en die dag slechts bij toeval in dezelfde lift te hebben gestaan als de medeverdachten. De lezing van zijn cliënt wordt ondersteund door de zendmastgegevens, nu daaruit voortvloeit dat zijn telefoon ten tijde van het ten laste gelegde andere zendmasten aanstraalde dan de telefoons van de medeverdachten.

Voorts is door de raadsman aangevoerd dat de verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] niet betrouwbaar zijn, nu zij niet eensluidend verklaringen en nu deze verklaringen niet worden ondersteund door vaststaande feiten zoals de zendmastgegevens.

Het hof overweegt als volgt.

Het hof wil op basis van de zich in het dossier bevindende zendmastgegevens wel aannemen dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde niet op of in de nabijheid van de plaats delict aanwezig is geweest. Echter, dit betekent naar het oordeel van het hof niet dat daarmee verdachtes betrokkenheid bij de overval kan worden uitgesloten.

Uit de verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] vloeit voort dat de verdachte erbij aanwezig was toen het plan voor de overval werd besproken. [medverdachte 1] heeft voorts verklaard dat de verdachte aanwezig was bij het verdelen van de buit, hetgeen bevestigd wordt door de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2]. Uit de verklaring van [medeverdachte 1] blijkt ook dat verdachte daadwerkelijk heeft gedeeld in de buit en zelfs meer heeft gekregen dan de feitelijke uitvoerder van de overval [medeverdachte 2], die niets heeft ontvangen. Voorts is verdachte tezamen met medeverdachten te zien op camerabeelden gemaakt in de flat aan de [adres], waarbij te zien is dat de verdachte een rugzak vasthoudt, vervolgens zijn jas uitdoet en om die rugzak heen vouwt.

Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] overweegt het hof dat deze verklaringen ten aanzien van het merendeel van het (verloop van) het ten laste gelegde feit consistent zijn en voor wat betreft het aandeel van de verdachte eensluidend. Bovendien verklaren beide medeverdachten voor wat betreft hun – aanzienlijke - aandeel in het ten laste gelegde belastend over zichzelf. Tot slot vinden deze verklaringen steun in de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 3] (voor wat betreft de aanwezigheid van de verdachte bij het bespreken van het plan voor de overval) alsmede in de verklaringen van [getuige 1] en Hill zoals hierboven weergegeven. Het hof acht de verklaringen betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.

Gelet op al het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewijs voorhanden voor een veroordeling van de verdachte als medepleger van de overval. Verdachte was bij het plannen van de overval, heeft de rugzak waar de buit in zat vastgehouden, was bij de verdeling aanwezig en heeft ook daadwerkelijk meegedeeld in de buit. Uit het voorgaande volgt dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij het opzet van de verdachte gericht is geweest op het medeplegen van de overval en het bemachtigen van (een deel van) de buit.

Het hof verwerpt de verweren.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het primair bewezen verklaarde levert op:

Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

Strafmotivering

Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een gewelddadige afpersing. Bij deze afpersing is de eigenaresse van een eetcafé in haar zaak onder bedreiging van een (nep)pistool gedwongen naar de kluisruimte te lopen, de kluis open te maken en de inhoud van de kluis in een rugzak te doen en die te overhandigen. Dergelijke feiten maken een forse inbreuk op de gevoelens van veiligheid van een slachtoffer. Algemeen bekend is dat slachtoffers van dergelijke feiten zich nog geruime tijd angstig en onveilig kunnen voelen. Tevens nemen door dergelijke feiten gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving toe. Voorts heeft de verdachte getoond geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen en enkel oog gehad voor eigen gewin en dat van zijn mededaders. Het hof rekent dit alles de verdachte zwaar aan.

Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 februari 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.

Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de navolgende rapportages:

- Een uitgebreid advies van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 22 augustus 2016, opgesteld door R. Fledderus, raadsonderzoeker. Hierin is onder meer vermeld dat eerdere interventies bij verdachte onvoldoende tot gedragsverandering hebben geleid. De verdachte heeft laten zien zich binnen een strak toezicht te kunnen laten controleren en weet vaardigheden in te zetten op gebied van zelfredzaamheid en sociale omgangsvormen. Zijn kwetsbaarheid ligt buiten. Mede gezien de leeftijd van verdachte ligt de behandelnoodzaak voornamelijk op het persoonlijke vlak. De Waag kan een pakket aan behandeling en begeleiding op maat bieden middels de module Topzorg. Meest geëigende kader is een gedragsbeïnvloedende maatregel (hierna: GBM). Geadviseerd wordt een GBM voor de duur van 12 maanden met ITB Harde Kern, Elektronische Controle, geen contact met medeverdachten, een behandeling bij De Waag (Topzorg), urinecontroles en meldplicht. Geadviseerd wordt daarbij de dadelijke uitvoerbaarheid te bevelen. Tevens wordt een voorwaardelijke straf met reclasseringstoezicht geadviseerd;

- Een rapportage Haalbaarheidsonderzoek GBM van Jeugdbescherming West d.d. 18 augustus 2016, opgesteld door J. Wagelaar, medewerker gedwongen kader – ITB Harde Kern;

- Een rapportage Haalbaarheidsonderzoek GBM ITB Harde Kern en EC van Jeugdbescherming West d.d. 15 april 2016, opgesteld door M. van Kolck, jeugdreclasseerder/ITB Harde Kern.

Voorts heeft het hof acht geslagen op een tweetal oudere rapportages, te weten:

- Een psychologisch onderzoek Pro Justitia d.d. 22 februari 2016, opgesteld door T. Smits, psycholoog;

- Een psychiatrisch onderzoek Pro Justitia d.d. 12 februari 2016, opgesteld door D. Matser, kinder en jeugdpsychiater.

Blijkens een uitspraak van de rechtbank Den Haag d.d. 27 oktober 2016 heeft het Openbaar Ministerie de tijdelijke opneming van de verdachte in een justitiële jeugdinrichting voor de duur van vier weken bevolen wegens niet naar behoren meewerken aan de tenuitvoerlegging van de GBM, naar aanleiding van een terugmeldrapportage van Jeugdbescherming West d.d. 18 oktober 2016. Die houdt in dat de verdachte zich niet aan de voorwaarden houdt en niet openstaat voor behandeling en gedragsverandering. De rechtbank heeft de vordering gedeeltelijk toegewezen en een time-out voor de duur van veertien dagen uitgesproken.

Blijkens een uitspraak van de rechtbank Den Haag d.d. 21 november 2016 is, naar aanleiding van een nieuwe terugmeldrapportage van Jeugdbescherming West d.d. 16 november 2016, de tenuitvoerlegging gelast van de maatregel in twaalf maanden jeugddetentie. De verdachte heeft opnieuw niet naar behoren meegewerkt aan de tenuitvoerlegging van de maatregel.

Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 2 maart 2017 heeft D. Verheij, werkzaam als medewerker van Jeugdbescherming West, met betrekking tot de persoon van de verdachte medegedeeld dat de verdachte terug is gemeld omdat een onderdeel van de GBM, te weten ITB Harde Kern, niet goed ging. De begeleiding kwam niet van de grond en de behandeling bij De Waag bleef oppervlakkig. De verdachte heeft veel kansen gehad. Jeugdbescherming ziet geen meerwaarde meer in begeleiding en adviseert begeleiding door de volwassenenreclassering, afdeling JoVo. Op de vraag van de voorzitter of een behandeling bij De Waag nog zinvol is, zegt zij dat dat aan de opstelling van de verdachte ligt maar dat een combinatie van reclasseringstoezicht door Reclassering Nederland gecombineerd met een behandeling bij De Waag zeker mogelijk is.

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 2 maart 2017 verklaard gemotiveerd te zijn voor voortzetting van de behandeling bij De Waag.

Gelet op al het voorgaande acht het hof een deels voorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur passend en geboden, met daarbij de bijzondere voorwaarden van begeleiding door Reclassering Nederland, afdeling JoVo, voortzetting van behandeling door De Waag van na te melden duur alsmede een contactverbod met aangeefster en medeverdachten van na te melden duur.

Het hof zal de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gelasten, nu de verdachte een misdrijf heeft begaan gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en het hof van oordeel is dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan.

Vordering tot schadevergoeding

In het onderhavige strafproces heeft [aangeefster] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte primair ten laste gelegde, tot een bedrag van € 2.038,06.

In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.

De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.

Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 oktober 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.

Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder primair bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 oktober 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.

Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer

Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 2.038,06 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster].

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa,312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

€ 2.038,06

,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door