Home

Gerechtshof Den Haag, 05-01-2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:43, 22-000607-16

Gerechtshof Den Haag, 05-01-2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:43, 22-000607-16

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
5 januari 2017
Datum publicatie
18 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2017:1394
Zaaknummer
22-000607-16

Inhoudsindicatie

Vrijspraak.

Het hof verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000607-16

Parketnummer: 10-184510-15

Datum uitspraak: 5 januari 2017

TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 26 januari 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 2002,

[adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 16 juni 2016 en 22 december 2016.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.

Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 23 april 2015 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard [benadeelde partij] heeft mishandeld door deze

-(met kracht) in/tegen het gezicht te stompen en/of slaan en/of duwen

en/of

-op/tegen het lichaam te schoppen.

Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.

Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Vrijspraak

Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep kan worden vastgesteld dat er op 23 april 2015 te Spijkenisse een incident heeft plaatsgevonden tussen de aangeefster en de verdachte, als gevolg waarvan bij aangeefster pijn en letsel aan haar gebit is ontstaan. Naar het oordeel van het hof kan echter niet worden vastgesteld op welke wijze dat letsel bij aangeefster is ontstaan. Het hof overweegt daartoe als volgt.

Blijkens het proces-verbaal van aangifte heeft aangeefster daarover verklaard dat zij op haar rechterschouder werd geklopt, waarop zij zich omdraaide en waarna de verdachte haar een harde vuistslag in het gezicht gaf. Naar het oordeel van het hof is deze verklaring van aangeefster echter in een ander daglicht komen te staan als gevolg van de nadere verklaringen die door de aangeefster en door de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] bij de raadsheer-commissaris zijn afgelegd. Op grond van die verklaringen bij de raadsheer-commissaris gaat het hof er dan ook vanuit dat het in de aangifte geschetste scenario niet de werkelijke toedracht is geweest. Ten aanzien van de toedracht kan naar het oordeel van het hof dan ook niet worden uitgegaan van de verklaring van aangeefster bij de politie. Daarmee is een element dat voor de beoordeling van de aan de verdachte verweten gedraging(en) van wezenlijke betekenis is, weggevallen.

Het hof is voorts van oordeel dat het ontstane letsel als zodanig geen uitsluitsel geeft over de wijze waarop dat is ontstaan, namelijk of de verdachte aangeefster heeft geslagen, dan wel dat de verdachte haar, zoals hij zelf heeft verklaard, heeft geduwd om een aanval af te weren.

Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dan niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op het toebrengen van pijn en letsel zoals aan hem is ten laste gelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij]

[persoon] heeft zich in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van de minderjarige [benadeelde partij] als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van materiële schade dat als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde mogelijk in de toekomst zal ontstaan.

In hoger beroep is deze vordering gehandhaafd.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis zal worden bevestigd en daarmee geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de vordering van de benadeelde partij.

Nu de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.

Dit brengt mee dat de wettelijke vertegenwoordiger(s) van de benadeelde partij dient/dienen te worden veroordeeld in de kosten die de wettelijke vertegenwoordiger(s) van de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vordering heeft/hebben moeten maken, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.

BESLISSING