Home

Gerechtshof Den Haag, 17-05-2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1377, 200.184.692/01

Gerechtshof Den Haag, 17-05-2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1377, 200.184.692/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
17 mei 2017
Datum publicatie
29 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2017:1377
Zaaknummer
200.184.692/01

Inhoudsindicatie

Hoger beroep tegen echtscheiding. Geen grieven en eigen verzoek in eerste aanleg toegewezen. Niet-ontvankelijk. Termijn voor inschrijving

Uitspraak

Afdeling Civiel recht

Uitspraak : 17 mei 2017

Zaaknummer : 200.184.692/01

Rekestnummer rechtbank : FA RK 15-401 en FA RK 15-6003

Zaaknummer rechtbank : C/10/468164 en C/10/481359

[appellante] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekster in hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. P.A. Visser te Hendrik-Ido-Ambacht,

tegen

[geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerder in hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat voorheen mr. R.F. Nelisse te Schiedam, thans zonder advocaat.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vrouw is op 29 januari 2016 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 30 oktober 2015 van de rechtbank Rotterdam.

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

van de zijde van de vrouw:

- op 15 februari 2016 een brief van 12 februari 2016 met bijlagen;

- op 2 februari 2017 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen.

De zaak is op 8 februari 2017 mondeling behandeld.

Ter zitting waren aanwezig:

- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;

- de man, bijgestaan door zijn advocaat.

Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van de zaak heeft de advocaat van de moeder verzocht de behandeling van de zaak voor een korte periode aan te houden, om partijen in de gelegenheid te stellen samen tot overeenstemming te komen met betrekking tot de geschilpunten.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.

Bij die beschikking is – voor zover in hoger beroep van belang – de echtscheiding tussen partijen, gehuwd op [datum] te [plaats] , uitgesproken. Voorts is het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud ten behoeve van de vrouw van € 2.133,- per maand, afgewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, behalve ten aanzien van de echtscheiding.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil zijn de echtscheiding tussen partijen en de afwijzing van het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een door de man aan haar te betalen uitkering tot levensonderhoud van € 2.133,- per maand.

2. De vrouw verzoekt thans de zaak aan te houden om partijen de gelegenheid te bieden samen tot overeenstemming te komen met betrekking tot de geschilpunten, dan wel de bestreden beschikking te vernietigen en naast de toegewezen kinderalimentatie eveneens toe te wijzen een bedrag aan partneralimentatie van € 2.133,- per maand, ter vermeerderen met de wettelijke indexatie vanaf 1 januari 2016.

3. De man bestrijdt het beroep.

4. De vrouw voert het volgende aan. Bij faxbericht van 8 april 2015 heeft zij een overzicht verstrekt van de vennootschappen waarover de man thans, nadat de [bedrijf] vennootschappen zijn gefailleerd, beschikt. Hieruit blijkt dat de man in tenminste drie vennootschappen bestuurder is, te weten: [bedrijf] , [bedrijf] en [bedrijf] . Daarnaast heeft de man bemoeienis met [bedrijf] en [bedrijf] , waarvan hij – voordat deze B.V.’s werden ondergebracht onder de vennootschap van zijn huidige partner – 100% bestuurder was. Voorts heeft de man hoge kosten met betrekking tot zijn geleasede auto van het merk Range Rover, kosten die hij voor zijn rekening neemt voor de dochter van partijen en kosten met betrekking tot de sponsoractiviteiten die hij bij de hockeyvereniging van de dochter van partijen verricht. Deze kosten zou hij niet kunnen maken als hij – zoals hij stelt – geen dan wel heel weinig inkomen zou hebben. Daarnaast had het, naar haar mening, gelet op de vennootschappen waarvan de man bestuurder is, op zijn weg gelegen om een accountantsverklaring in het geding te brengen aangaande de inkomsten uit deze vennootschappen. De enkele betwisting van de man ter zitting bij de rechtbank is naar de mening van de vrouw onvoldoende, zodat de verweren van de man hadden moeten worden gepasseerd.

5. De man heeft ter zitting verklaard dat de vennootschappen [bedrijf] en [bedrijf] niet meer bestaan. Voorts heeft hij te kennen gegeven op dit moment in de kledingwinkel van zijn huidige partner werkzaam te zijn en daaruit een basissalaris van € 1.350,- netto per maand te ontvangen. Vanaf december 2016 draagt hij met gemiddeld € 200,- per maand bij in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige dochter van partijen, aldus de man. Ook heeft hij verklaard een bedrag van € 12.000,- te hebben geleend bij een vriend opdat de vrouw en de minderjarige dochter van partijen in de voormalige echtelijke woning kunnen blijven wonen. De hypothecaire geldlening gekoppeld aan de echtelijke woning kan niet op naam van de vrouw worden gezet zolang de echtscheiding tussen partijen niet rond is.

Echtscheiding

6. Het hof overweegt als volgt. Het hof stelt vast dat door de vrouw hoger beroep is ingesteld van een echtscheidingsbeschikking en dat in het hoger beroep vernietiging is verzocht van die beschikking als geheel, maar dat in het beroepschrift noch in het verweerschrift grieven zijn gericht tegen de echtscheiding op zichzelf, doch slechts met betrekking tot (de afwijzing van) het verzoek tot partneralimentatie.

7. Het hof overweegt voorts dat bij de mondelinge behandeling is gebleken dat de beschikking van echtscheiding (van 30 oktober 2015) nog niet is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Evenmin is een akte van non-appel verzocht. Conform artikel 1:163 BW lid 3 dient een verzoek tot inschrijving te worden gedaan uiterlijk zes maanden na de dag waarop de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan. Nu de beschikking van echtscheiding nog niet in ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, is het huwelijk van partijen - gelet op het voorgaande - nog niet ontbonden.

8. Het hof verwijst ter zake naar de uitspraak in een vergelijkbare zaak als de onderhavige, van de Hoge Raad van 30 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV1029, waarin is overwogen als volgt: ” Het gaat hier om het geval dat hoger beroep is ingesteld van een echtscheidingsbeschikking en in dat hoger beroep vernietiging is verzocht van die beschikking als geheel, maar in het appelverzoekschrift noch in het appelverweerschrift grieven zijn gericht tegen de echtscheiding, zodat de appelrechter tot het oordeel moet komen dat de echtscheiding onherroepelijk is geworden. Op de gronden vermeld in HR 22 oktober 2010, LJN BN1258, NJ 2010/667, rov. 3.6, evenwel moet worden aangenomen dat ook in dit geval de echtscheidingsbeschikking eerst "in kracht van gewijsde gaat" als bedoeld in art. 1:163 lid 3 BW (zodat de daar bedoelde zesmaandentermijn een aanvang neemt) nadat de appelbeschikking in kracht van gewijsde is gegaan waarin dit wordt geconstateerd of waaruit dit genoegzaam blijkt. Een andere opvatting zou immers tot vergelijkbare onwenselijke gevolgen leiden als genoemd in die uitspraak, te weten - in dit geval - (i) dat de verweerder in hoger beroep onder omstandigheden de echtscheidingsbeschikking reeds ter inschrijving aan de ambtenaar zou moeten aanbieden op straffe van verval van zijn recht daartoe, hoewel (mogelijk) over de echtscheiding zelf nog een appel- of cassatieprocedure loopt, en (ii) dat de ambtenaar dan zou moeten beoordelen of het hoger beroep zich mede tegen de echtscheidingsbeschikking keert, voordat daarover een onherroepelijke rechterlijke beslissing is gegeven en zonder dat dit aanstonds uit het appelverzoekschrift of het appelverweerschrift duidelijk is”.

9. Het hof stelt - gelet op het voorgaande - vast dat de echtscheiding tussen partijen weliswaar onherroepelijk is, maar dat in dit geval de echtscheidingsbeschikking eerst in kracht van gewijsde gaat zodra de onderhavige appelbeschikking in kracht van gewijsde is gegaan. Dit heeft tot gevolg dat de echtscheidingsbeschikking uiterlijk zes maanden nadat de beschikking van het hof in kracht van gewijsde is gegaan, kan worden ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

10. Nu de vrouw geen grieven tegen de echtscheiding op zichzelf heeft gericht, zij in eerste aanleg ook zelf de echtscheiding tussen partijen heeft verzocht en ter zitting in hoger beroep heeft bevestigd dat sprake is van duurzame ontwrichting van het huwelijk tussen partijen, is de vrouw naar het oordeel van het hof niet-ontvankelijk in haar hoger beroep ten aanzien van de echtscheiding. Het hof zal de vrouw dan ook niet-ontvankelijk verklaren in haar hoger beroep dienaangaande.

Verzoek vrouw tot aanhouding van de behandeling van de zaak

11. Mede gelet op hetgeen ter zitting naar voren is gebracht ziet het hof aanleiding het verzoek namens de vrouw tot aanhouding van de zaak toe te wijzen om partijen aldus in de gelegenheid te stellen tot onderlinge overeenstemming te komen met betrekking tot de geschilpunten tussen hen.

12. Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP