Home

Gerechtshof Den Haag, 04-10-2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:4378, 200.150.167/01

Gerechtshof Den Haag, 04-10-2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:4378, 200.150.167/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
4 oktober 2016
Datum publicatie
31 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2016:4378
Zaaknummer
200.150.167/01

Inhoudsindicatie

gezag van gewijsde, stuiting verjaring

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel recht

Zaaknummer: 200.150.167/01

Zaak/rolnummer rechtbank: 418302 / HA ZA 12-544

arrest d.d. 4 oktober 2016

inzake

[appellant] ,

wonende te [woonplaats 1] (Duitsland),

appellant,

hierna te noemen: [appellant],

advocaat: mr. A.J. [appellant] te Emmen,

tegen

[geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats 2],

geïntimeerde,

hierna te noemen: [geïntimeerde],

advocaat: mr. G. Martin te Purmerend.

Het geding in hoger beroep

Bij exploot van 15 januari 2014 heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank Den Haag van 31 oktober 2012 en 16 oktober 2013. Bij memorie van grieven heeft [appellant] grieven geformuleerd tegen deze vonnissen, welke grieven zijn bestreden door [geïntimeerde] bij akteverzoek tevens memorie van antwoord. Vervolgens zijn stukken gefourneerd en is arrest gevraagd.

De beoordeling van het hoger beroep

1. Het gaat in deze zaak om het volgende.

1.1 Op 8 april 2004 heeft [geïntimeerde] de naamloze vennootschap Comos International N.V. (hierna: Comos) opgericht. Bij gelegenheid van de oprichting zijn 45 aandelen bij [geïntimeerde] geplaatst. Op 28 oktober 2005 heeft Comos bij notariële akte, ter uitvoering van een besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders gedateerd 7 juli 2005, 40 aandelen aan toonder – nummers 46 tot en met 85 - uitgegeven aan [appellant]. Tussen partijen is een geschil ontstaan over de aanspraak van [appellant] op deze aandelen. [geïntimeerde] heeft, kort gezegd, aangevoerd dat aan de uitgifte van de aandelen geen geldige overeenkomst ten grondslag lag, althans dat tussen partijen was overeengekomen dat [appellant] de aandelen aan [geïntimeerde] zou teruggeven.

1.2 Op grond van het oordeel dat [appellant] gehouden is de aandelen aan [geïntimeerde] terug te geven, heeft dit hof op vordering van [geïntimeerde] bij eindarrest van 27 december 2011 [appellant] veroordeeld om de aandelen nummers 57 tot en met 85 aan [geïntimeerde] af te geven, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Daarbij heeft het hof ten overvloede overwogen dat [appellant] ook de overige elf aandelen aan [geïntimeerde] diende af te geven, maar dat [geïntimeerde] dit niet had gevorderd.

1.3 [appellant] heeft van het genoemde eindarrest van het hof van 27 december 2011 alsmede van de daaraan voorafgaande twee tussenarresten (hierna: de hofarresten) beroep in cassatie ingesteld. Dit beroep is bij arrest van de Hoge Raad van 18 januari 2013 verworpen.

1.4 Bij arrest in kort geding van dit hof van 19 maart 2013 is [appellant] veroordeeld om de hiervoor genoemde elf aandelen (nrs 46 tot en met 56) aan [geïntimeerde] af te geven, op straffe van verbeurte van een dwangsom. [appellant] heeft aan deze veroordeling voldaan.

1.5 [appellant] heeft tweemaal gevorderd dat de hofarresten worden herroepen. Deze vorderingen zijn afgewezen bij arresten van dit hof van 18 juni 2013 respectievelijk 31 maart 2015. De cassatieberoepen tegen deze arresten zijn telkens verworpen (HR 11 juli 2014 respectievelijk 29 januari 2016).

2.1 In de onderhavige procedure heeft [appellant] in eerste aanleg in conventie gevorderd dat de tenuitvoerlegging van de kostenveroordeling van de hofarresten wordt geschorst en dat voor recht wordt verklaard dat [geïntimeerde] jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld met veroordeling van [geïntimeerde] tot vergoeding van de daardoor geleden schade, nader op te maken bij staat. [appellant] heeft tevens twee incidenten opgeworpen: één tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de hofarresten totdat in de hoofdzaak zal zijn beslist; het ander tot zekerheidsstelling voor de proceskosten en de schadevergoeding waartoe [geïntimeerde] veroordeeld zou kunnen worden, tot een bedrag van € 41.500,-. In reconventie heeft [geïntimeerde] de afgifte van de hiervoor genoemde elf aandelen gevorderd.

2.2 De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 31 oktober 2012 de incidentele vorderingen afgewezen en bij het eindvonnis van 16 oktober 2013 de conventionele vorderingen van [appellant] afgewezen en de reconventionele vordering van [geïntimeerde] toegewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.

2.3 In hoger beroep vordert [appellant], kort gezegd, dat de vonnissen van de rechtbank worden vernietigd en dat alsnog voor recht wordt verklaard dat [geïntimeerde] jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld met veroordeling van [geïntimeerde] tot vergoeding van de daardoor geleden schade, nader op te maken bij staat. Verder vordert hij dat de reconventionele vordering alsnog wordt afgewezen.

2.4 De conclusie van [geïntimeerde] strekt tot bekrachtiging van de vonnissen van de rechtbank.

3 Grief I

Deze grief richt zich tegen een onderdeel van de feitenvaststelling met betrekking tot de structuur van Comos. De grief kan niet tot vernietiging van het betreffende vonnis leiden, reeds omdat de bestreden vaststelling niet dragend is voor enig verder oordeel van de rechtbank.

4 Grief II

4.1

Uit de toelichting op deze grief volgt dat [appellant] [geïntimeerde] in de kern (mvg onder 7 en 8) verwijt dat deze in de verschillende procedures feiten heeft gesteld, waarvan [geïntimeerde] wist dat die onjuist waren. [appellant] acht [geïntimeerde] aansprakelijk voor de schade die daaruit voortvloeit. Meer in het bijzonder, aldus [appellant], schuilt de onrechtmatigheid van het handelen van [geïntimeerde] in het opvoeren van een valse reden, te weten de beweerde afspraak, waardoor [geïntimeerde] erin is geslaagd de aandelen om niet van hem af te nemen.

4.2

[geïntimeerde] heeft zich op de ‘onaantastbaarheid’ van de hofarresten beroepen.

Het oordeel van het hof dat sprake is van een afspraak inhoudende dat [appellant] de 40 aandelen aan [geïntimeerde] diende terug te geven, is een beslissing die de rechtsbetrekking tussen [appellant] en [geïntimeerde] betreft. Deze beslissing is gegeven in een in kracht van gewijsde gegaan arrest. Op grond van artikel 236 Rv heeft de beslissing in een ander geding tussen [appellant] en [geïntimeerde] bindende kracht (gezag van gewijsde). Dit betekent dat in de onderhavige procedure de bedoelde afspraak vaststaat en dat derhalve niet kan worden aangenomen dat [geïntimeerde] jegens [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld door zich op deze afspraak te beroepen. Ook overigens is niet gebleken van door [geïntimeerde] in deze procedure gestelde onwaarheden, die aan de kant van [appellant] schade hebben geleid. Door [appellant] is nog wel gesteld dat [geïntimeerde] hem heeft verweten dat hij, [appellant] een handtekening heeft vervalst onder een formulier van de kamer van koophandel waarmee [appellant] als bestuurder van Comos werd ingeschreven en dat dit een flagrante leugen is, doch, wat hier verder van zij, [appellant] heeft onvoldoende gesteld om aannemelijk te kunnen achten dat hij als gevolg van dit beweerde handelen (immateriële) schade heeft geleden.

4.3

Hetgeen [appellant] in de toelichting op deze grief overigens aanvoert, steunt op de stelling dat de genoemde afspraak niet bestaat, althans dat [geïntimeerde] er geen rechten aan kan ontlenen, en behoeft derhalve geen verdere behandeling. De vordering voor recht te verklaren dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld mist een deugdelijke grondslag en de grief faalt derhalve.

5 Grief III

5.1

Deze grief bouwt voort op de vorige en deelt in hetzelfde lot. Voor zover [appellant] zich erop beroept dat de Hoge Raad nog niet heeft geoordeeld over de tweede herroeping, faalt dit beroep reeds omdat de Hoge Raad ook dit cassatieberoep inmiddels heeft verworpen.

6 Grief IV

7 Grief V en VI