Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-07-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:5619, 200.133.225

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-07-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:5619, 200.133.225

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
4 juli 2017
Datum publicatie
7 juli 2017
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2017:5619
Zaaknummer
200.133.225

Inhoudsindicatie

Vervolg van ECLI:NL:GHARL:2017:3537

Ontbinding/beëindiging wegens niet-bewoning gepachte boerderij.

Verpachtster heeft langdurig gedoogd dat ouders van pachter in boerderij bleven wonen, mede in afwachting van onderhandelingen over verkoop van het gepachte, maar zegt op een gegeven moment de pachtovereenkomst op en eindigt de gedoogperiode. Pachter is niet (alsnog) gaan wonen in boerderij. Tekortkoming. Ontbinding volgt.

Uitspraak

locatie Arnhem

afdeling civiel recht, handel

zaaknummer gerechtshof 200.133.225/02

(zaaknummer rechtbank Limburg 473216)

arrest van de pachtkamer van 4 juli 2017

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

in zijn hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van [A/erflaatster]en de erfgenamen in die nalatenschap vertegenwoordigend,

appellant in het principaal beroep,

geïntimeerde in het incidenteel beroep,

hierna: [appellant] respectievelijk erflaatster,

advocaat: mr. A. van Weverswijk,

tegen:

[geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde in het principaal beroep,

appellant in het incidenteel beroep,

hierna: [geïntimeerde] ,

advocaat: mr. M.M.F. Starmans.

1 Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1

Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 25 april 2017 hier over. Bij dat arrest heeft het hof het eenzijdig verzoek om voortzetting van de comparitie afgewezen en partijen verzocht (aanvullend) te fourneren. Vervolgens hebben partijen (aanvullend) de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

1.2

[appellant] vordert in het principaal hoger beroep - kort samengevat - het vonnis van 29 mei 2013 te vernietigen en zijn vorderingen alsnog toe te wijzen met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.

1.3

[geïntimeerde] vordert in het incidenteel hoger beroep - kort samengevat - het vonnis van 29 mei 2013 te vernietigen en de inleidende dagvaarding en de dagvaarding in hoger beroep nietig te verklaren, het vonnis te bekrachtigen voor zover de vordering van [appellant] is afgewezen en subsidiair zijn vorderingen aan [appellant] te ontzeggen met zijn veroordeling in de proceskosten.

2 De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten:

2.1

De grootvader van [geïntimeerde] heeft met ingang van 15 maart 1964 een boerderij met bijbehorende gronden in de gemeente [gemeente] van de rechtsvoorganger van erflaatster gepacht.

2.2

Op 22 november 2000 is tussen erflaatster en (onder meer) [geïntimeerde] een pachtwijzigingsovereenkomst gesloten met betrekking tot de hoeve waarbij partijen zijn overeengekomen dat [geïntimeerde] per 1 januari 2000 in de plaats van zijn vader trad als pachter. Artikel 3 van de overeenkomst bepaalt: “Verpachter verleent opkomende pachter ontheffing van zijn bewoningsverplichting tot 15 maart 2006, tot welk tijdstip de tot het gepachte behorende woning bewoond zal blijven door afgaande pachter en/of diens echtgenote. In tegenstelling tot voornoemd tijdstip eindigt de ontheffing in ieder geval binnen 3 maanden nadat afgaande pachter alsmede diens echtgenote zijn verhuisd dan wel zijn komen te overlijden.”

2.3

[geïntimeerde] heeft in [plaats] een varkensbedrijf met 350 fokzeugen en 1700 vleesvarkens en woont aldaar. Zijn ouders wonen in de gepachte woning te [plaats] .

2.4

In 2009/2010 hebben partijen gesproken over de aankoop van het gepachte door [geïntimeerde] en zij hebben daartoe in januari 2010 een conceptkoopovereenkomst opgesteld. Deze koop is niet doorgegaan.

2.5

Op 14 juli 2010 is erflaatster overleden. [appellant] is tot executeur benoemd.

2.6

Bij brief van 7 februari 2011 heeft de rentmeester van erflaatster het volgende aan [geïntimeerde] laten weten: “In aansluiting op de bespreking (…) kan ik u hierbij het volgende berichten.Besloten is om de gebouwen en de grond aan de [straat] te [plaats] op dit moment niet te verkopen.Overwogen wordt eerst een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden de bestaande bedrijfsgebouwen ter plaatse te vervangen door niet-agrarische bebouwing.De huidige bewoning van de bungalow door Uw ouders kan in deze situatie derhalve voorshands ongewijzigd worden voortgezet.Het verdere gebruik van het bouwland kan – voor zover niet voor andere doeleinden benodigd – op basis van een eenmalige pachtovereenkomst worden geregeld.Om deze uitgangspunten te kunnen realiseren, dient de thans bestaande pachtovereenkomst per 15 maart 2012 formeel beëindigd te worden.(…)Aangezien een eventuele opzegging vòòr 15 maart a.s. uitgevoerd dient te worden, verneem ik graag een deze dagen of nader overleg voor een minnelijke beëindiging op korte termijn mogelijk is.”

2.7

Bij brief van 10 maart 2011 heeft mr. Van Weverwijk namens de erfgenamen van erflaatster de pachtovereenkomst opgezegd tegen de datum van 15 maart 2012. In de brief is opgenomen: “De situatie dat de hoeve niet door u zelf als pachter wordt bewoond, is ultimo 15 maart 2012 een grond voor beëindiging zoals bedoeld in artikel 7:370 lid 1 sub a B.W., althans brengt een redelijke afweging van de belangen met zich mee dat de pachtovereenkomst dient te eindigen, één en ander als bedoeld in artikel 7:370 lid 1 sub c B.W.”

2.8

De vader van [geïntimeerde] is op 11 maart 2016 overleden. Thans woont de moeder in de gepachte woning.

3 Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1

[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd de pachtovereenkomst te ontbinden althans te beëindigen en de ontruiming van de hoeve te bevelen met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten. [geïntimeerde] heeft zich beroepen op de nietigheid van de dagvaarding.

3.2

De pachtkamer heeft bij vonnis van 29 mei 2013 het beroep op nietigheid verworpen, geoordeeld dat [geïntimeerde] vanaf 15 maart 2006 niet voldoet aan zijn verplichting om in de gepachte boerderijwoning te wonen, maar in de omstandigheden van het geval aanleiding gezien te oordelen dat [appellant] in redelijkheid niet van [geïntimeerde] kan verlangen dat hij die verplichting nakomt.

4 Debeoordelingvanhethogerberoep

5 De beslissing