Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-06-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:4977, 200.197.623

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-06-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:4977, 200.197.623

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
13 juni 2017
Datum publicatie
12 juli 2017
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2017:4977
Zaaknummer
200.197.623

Inhoudsindicatie

IPR. Internationale bevoegdheid hof. Perpetuatio fori-beginsel.

Incidentele vorderingen tot schorsing tenuitvoerlegging, tot zekerheidsstelling en tot een voorlopige voorziening.

Uitspraak

locatie Arnhem

afdeling civiel recht, handel

zaaknummer gerechtshof 200.197.623

(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, 163477)

arrest van 13 juni 2017

in het incident ex artikel 351, 235 en 223 Rv in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [plaatsnaam] , Koninkrijk van Saoedi-Arabië,

appellant,

eiser in het incident,

in eerste aanleg: eiser in conventie, verweerder in reconventie,

hierna: [appellant] ,

advocaat: mr. L.M. Schelstraete,

tegen:

[geïntimeerde] ,

wonende te [plaatsnaam] , Verenigde Staten van Amerika,

geïntimeerde,

verweerder in het incident,

in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiser in reconventie,

hierna: [geïntimeerde] ,

advocaat: mr. S.M. van der Zwan.

1 Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 31 december 2014, 15 april 2015, 14 oktober 2015 en 25 november 2015 die de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, heeft gewezen.

2 Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding in hoger beroep van 23 februari 2016,

- de memorie van grieven, met producties,

- de memorie van antwoord, met producties,

- de incidentele memorie ex artikel 351 Rv en/of artikel 235 Rv tevens incidentele memorie ex artikel 223 Rv van [appellant] van 28 februari 2017,

- de incidentele memorie van antwoord van [geïntimeerde] van 14 maart 2017.

2.2

Het hof heeft arrest in het incident bepaald.

3. De feiten

3.1

Het hof gaat uit van de volgende, kort weergegeven, feiten.

3.2

[appellant] [[]] en zoon van [persoon 1] . In de zomer van 2014 heeft [geïntimeerde] ( [[]] ) vijf paarden (uit de stal [stal X] , eigendom van [persoon 1] ) overgebracht van het Verenigd Koninkrijk naar Nederland.

Eerste kort geding in eerste aanleg

3.3

Bij vonnis in kort geding van 2 oktober 2014 (met zaaknummer 161410) heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel de primaire vordering van [appellant] tot afgifte van de paarden afgewezen en diens subsidiaire vordering tot stalling van de paarden bij een derde toegewezen.

3.4

Op 3 november 2014 heeft [appellant] (na verlof van de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel) conservatoir beslag tot afgifte gelegd op de paarden en deze ter gerechtelijke bewaring afgegeven aan [X] te [plaatsnaam] .

Eerste kort geding in hoger beroep

3.5

Bij arrest in kort geding van 13 januari 2015 (met zaaknummer 200.158.909) heeft dit hof genoemd vonnis van 2 oktober 2014 (grotendeels) bekrachtigd.

3.6

Op 4 februari 2015 heeft [geïntimeerde] (na verlof van de voorzieningenrechter in de rechtbank Oost-Brabant) conservatoir verhaalsbeslag gelegd op de paarden.

Bodemzaak in eerste aanleg

3.7

In de bodemzaak voor de rechtbank Overijssel (met zaaknummer 163477) heeft [appellant] in conventie gevorderd:

  1. een verklaring voor recht dat [appellant] eigenaar is van de paarden;

  2. een gebod voor [geïntimeerde] tot afgifte van de paarden;

  3. een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] aansprakelijk is wegens onrechtmatige toe-eigening van de paarden, met veroordeling van [geïntimeerde] tot schadevergoeding op te maken bij staat;

  4. de veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 100.000,-- als voorschot op de schadevergoeding.

In die bodemzaak heeft [geïntimeerde] in reconventie gevorderd:

  1. de veroordeling van [appellant] tot betaling van € 298.950,06 met rente (met als grondslag: nakoming van een overeenkomst uit 2009 met [persoon 1] );

  2. de veroordeling van [appellant] tot schadevergoeding van € 400.000,-- met rente (schade ten gevolge van een blessure van het paard [naam] opgelopen tijdens de gerechtelijke bewaring);

  3. een verklaring voor recht dat de meldingen van [persoon 1] en [appellant] bij SAEF en FEI onrechtmatig zijn, met veroordeling van [appellant] tot schadevergoeding op te maken bij staat;

en in voorwaardelijke reconventie gevorderd:

4. een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] zich op goede grond op een retentierecht heeft beroepen en dat [appellant] schadeplichtig is door de paarden te ontnemen;

5. veroordeling van [appellant] tot schadevergoeding wegens onrechtmatige beslaglegging en gerechtelijke bewaring.

3.8

Bij vonnis in het incident van 15 april 2015 (met zaaknummer 163477) heeft de rechtbank Overijssel de incidentele vordering van [appellant] betreffende het ontbreken van rechtsmacht van die rechtbank ten aanzien van de vordering in (voorwaardelijke) reconventie afgewezen.

Bij vonnis in het incident van 14 oktober 2015 (met zaaknummer 163477) heeft de rechtbank Overijssel de vordering van [appellant] primair tot opheffing van het conservatoir verhaalsbeslag van 4 februari 2015 en tot afgifte van de paarden aan hem, subsidiair tot betaling van de stallingskosten (aan [X] ) afgewezen.

Bij vonnis in de hoofdzaak van 25 november 2015 (met zaaknummer 163477) heeft de rechtbank Overijssel, uitvoerbaar bij voorraad:

- in conventie: voor recht verklaard dat [appellant] gerechtigd is vier paarden (de vijf door [geïntimeerde] in beslag genomen paarden met uitzondering van het paard [naam] als zijn eigendom op te vorderen en [geïntimeerde] geboden die vier paarden aan [appellant] in bezit te stellen nadat aan [geïntimeerde] GBP 196.979,39 met rente vanaf 1 januari 2015 zal zijn voldaan;

- in reconventie: voor recht verklaard dat [geïntimeerde] gerechtigd is tegenover [appellant] het retentierecht uit te oefenen voor GBP 196.979,39 met rente op de door hem in beslag genomen vier paarden van [appellant] ;

- in conventie en reconventie: de proceskosten gecompenseerd en het meer of anders gevorderde afgewezen.

Bodemzaak in hoger beroep

3.9

[appellant] is van genoemde vonnissen van 15 april 2015, 14 oktober 2015 en 25 november 2015 tegelijk in hoger beroep gekomen bij dit hof. Dit hoger beroep is gebracht onder zaaknummer 200.197.623. In dit hoger beroep is het verloop van de procedure zoals hiervoor onder 2 is vermeld.

3.10

Ook [geïntimeerde] is van genoemd vonnis van 25 november 2015 in hoger beroep gekomen bij dit hof. Dit hoger beroep is gebracht onder zaaknummer 200.191.828. In dat hoger beroep hebben partijen van grieven en antwoord gediend.

3.11

Bij arrest van dit hof van 17 januari 2017 is de onder 3.10 genoemde zaak gevoegd met de onder 3.9 genoemde zaak (voeging van 200.191.828 met 200.197.623).

Tweede kort geding in eerste aanleg

3.12

[appellant] heeft in kort geding voor de rechtbank Oost-Brabant (met zaaknummer 315785) in conventie (nagenoeg) hetzelfde gevorderd als hij in de hierna onder 5.1 te noemen vordering in het incident onder het kopje in het incident ex artikel 223 Rv heeft gevorderd. [geïntimeerde] heeft in dit kort geding in reconventie gevorderd:

  1. te bepalen dat [appellant] aansprakelijk is voor verhaal van de door de rechtbank vastgestelde vordering van [geïntimeerde] van GBP 196.979,39 en andere bedragen,

  2. [geïntimeerde] verlof te verlenen de vier paarden van [appellant] uit te winnen tot verhaal,

  3. de opheffing van de door [appellant] gelegde beslagen op de vijf paarden en de veroordeling van [appellant] tot medewerking aan afgifte daarvan,

  4. de veroordeling van [appellant] tot betaling van de kosten van bewaarneming,

  5. een verbod aan [appellant] tot het leggen van nieuwe beslagen op (één van) de paarden,

  6. een gebod voor [appellant] te gehengen en gedogen dat [geïntimeerde] de paarden te gelde maakt en zich voor zijn vorderingen op de opbrengst verhaalt.

3.13

Bij vonnis in kort geding van 16 februari 2017 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Oost-Brabant:

- in conventie: [geïntimeerde] geboden het conservatoir beslag op de vier paarden op te heffen en te gedogen dat [X] deze paarden aan [appellant] afgeeft, een en ander na betaling aan [geïntimeerde] van GBP 196.979,39 met rente én zekerheidstelling door middel van een bankgarantie voor het meerdere bedrag tot € 600.000,-- (voor verhaal van de mogelijke vordering tot schadevergoeding wegens de blessure van [naam] );

- in reconventie: het conservatoir beslag tot afgifte op [naam] en de op dit paard uitgeoefende gerechtelijke bewaring door [X] opgeheven, [appellant] veroordeeld tot medewerking aan afgifte van dit paard aan [geïntimeerde] , [appellant] veroordeeld tot betaling van de kosten van bewaarneming door [X] en bepaald dat [appellant] bij een volgend verzoek tot conservatoir beslag op de paarden dit vonnis moet overleggen, één en ander op straffe van verbeurte van dwangsommen.

Tweede kort geding in hoger beroep 3.14 [appellant] is - zo is het hof ambtshalve bekend - bij het hof ’s-Hertogenbosch in hoger beroep gekomen van het vonnis in kort geding van 16 februari 2017. Bij arrest van 11 april 2017 (met zaaknummer 200.211.405) heeft dat hof de zaak op vordering van [geïntimeerde] verwezen naar dit hof. Die zaak is bij dit hof aangebracht en staat (met zaaknummer 200.215.528) op de rol van 13 juni 2017 voor het nemen van een memorie van antwoord door [geïntimeerde] .

Omvang van het onderhavig geschil

3.15

Thans loopt derhalve bij dit hof (1) de behandeling van de bodemzaak, inclusief incidenten, vanuit het ressort Arnhem-Leeuwarden, en (2) de behandeling van het kort geding vanuit het ressort ’s-Hertogenbosch. Hierna volgt de beoordeling van de door [appellant] in de bodemzaak (zaaknummer 200.197.623) opgeworpen incidenten.

4 De internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter

4.1

Het geschil tussen partijen heeft een internationaal karakter, gelet alleen al op de woonplaatsen van partijen. Het hof zal daarom eerst beoordelen of de Nederlandse rechter internationaal bevoegd is ten aanzien van hun geschil.

4.2

[appellant] heeft zijn rechtsvordering in conventie bij de rechtbank ingesteld na inwerkingtreding van de EEX-Verordening en vóór inwerkingtreding van de Herschikte EEX-Verordening. Op die vordering is, gelet op artikel 66 lid 1 EEX-Verordening en artikel 66 lid 1 Herschikte EEX-Verordening, (in temporeel opzicht) de EEX-Verordening van toepassing. De vordering valt (in materieel opzicht) onder het toepassingsgebied van de EEX-Verordening, te weten burgerlijke en handelszaken genoemd in artikel 1 EEX-Verordening. De EEX-Verordening is, gelet op artikel 2 EEX-Verordening, ook (in formeel opzicht) van toepassing, omdat [geïntimeerde] ten tijde van de instelling van genoemde rechtsvordering in conventie laatstelijk in het Verenigd Koninkrijk dan wel in Nederland woonplaats had. Omdat [geïntimeerde] voor de Nederlandse rechter is verschenen, hij niet is verschenen om de bevoegdheid te betwisten en er geen ander gerecht bestaat dat krachtens artikel 22 EEX-Verordening bij uitsluiting bevoegd is, is de Nederlandse rechter op grond van artikel 24 EEX-Verordening bevoegd ten aanzien van rechtsvordering in conventie van [appellant] .

Gelet op het zogenoemde perpetuatio fori-beginsel is de wijziging van de woonplaats van [geïntimeerde] naderhand - [geïntimeerde] is tijdens de procedure gaan wonen in de Verenigde Staten van Amerika - niet van invloed op de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter. Uit dat beginsel vloeit immers onder meer voort dat wijziging in de bevoegdheidsbepalende feiten en omstandigheden na het tijdstip waarop in eerste aanleg de tussenkomst van de rechter wordt ingeroepen in beginsel geen invloed heeft op de beantwoording van de bevoegdheidsvraag.

4.3

Gelet op artikel 7 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (hierna: Rv) is de Nederlandse rechter ook bevoegd ten aanzien van de vordering in reconventie van [geïntimeerde] , aangezien tussen die vordering en de vordering in conventie voldoende samenhang bestaat.

4.4

Uit het vorenstaande volgt dat de Nederlandse rechter internationaal bevoegd is ten aanzien van het geschil van partijen.

5 De motivering van de beslissing in het incident

6 De beslissing