Home

Gerechtshof Amsterdam, 28-02-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:643, 200.163.502/01

Gerechtshof Amsterdam, 28-02-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:643, 200.163.502/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
28 februari 2017
Datum publicatie
31 maart 2017
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2017:643
Zaaknummer
200.163.502/01

Inhoudsindicatie

Vervolg op ECLI: (ECLI:NL:GHAMS:2016:361). Na getuigenverhoren bewijs niet geleverd. Vorderingen alsnog afgewezen.

Uitspraak

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II

zaaknummer : 200.163.502/01

zaaknummer rechtbank Amsterdam : 2114957 / HA EXPL 13-709

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 februari 2017

inzake

[appellante] ,

wonend te [woonplaats 1] ,

appellante in principaal appel,

geïntimeerde in incidenteel appel,

advocaat: mr. B.J. Blok te Amsterdam,

tegen

[geïntimeerde] ,

wonend te [woonplaats 2] ,

geïntimeerde in principaal appel,

appellante in incidenteel appel,

advocaat: mr. I. Heijselaar te Amsterdam.

Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.

1 Het geding in hoger beroep.

1.1

Voor de loop van het geding tot aan het in deze zaak op 2 februari 2016 gewezen tussenarrest van dit hof wordt verwezen naar hetgeen ter zake in dat arrest is vermeld.

1.2

Bij genoemd tussenarrest is [appellante] toegelaten tot bewijslevering. [appellante] heeft op 3 maart 2016 drie getuigen in enquête laten horen. Op 23 mei 2016 heeft [geïntimeerde] in contra-enquête twee getuigen voorgebracht. De van de verhoren opgemaakte processen-verbaal bevinden zich bij de processtukken.

1.3

Vervolgens hebben partijen overgelegd:

- een memorie na enquête, tevens houdende akte (voorwaardelijke) eisvermeerdering;

- een antwoord memorie na enquête, tevens antwoordakte op de (voorwaardelijke)

eisvermeerdering.

1.4

Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.

2 De verdere beoordeling.

2.1

Bij het tussenarrest is [appellante] toegelaten tot tegenbewijs van de stelling van [geïntimeerde] dat laatstgenoemde de in dat arrest onder 2. omschreven bruidsschat (hierna: de bruidsschat) aan [appellante] in bewaring heeft gegeven. Anders dan [appellante] in haar genoemde memorie opmerkt betreft het hier geen tegenbewijs in de zin dat het aan haar is het door [geïntimeerde] bijgebrachte bewijs te ontzenuwen. Het hof heeft immers niet geoordeeld dat het de feiten die [geïntimeerde] aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd voorshands bewezen acht. Bepalend voor de uitkomst van dit geding is nog immer of [geïntimeerde] is geslaagd in het op haar rustende bewijs.

2.2

[appellante] heeft naast de getuigen die zij bij de rechtbank in contra-enquête heeft voorgebracht door het hof doen horen: haar broer [B] , haar zoon [C] , en een neef van de echtgenoot van [geïntimeerde] genaamd [D] . In contra-enquête heeft [geïntimeerde] in hoger beroep (wederom) zichzelf laten horen en haar echtgenoot, [A] .

2.3

[B] heeft, voor zover van belang, het volgende verklaard:

- Ten tijde van het Suikerfeest in 2009 heeft hij van [appellante] gehoord dat [geïntimeerde] en haar

echtgenoot niet meer bij [appellante] inwoonden;

- Ongeveer een week nadat hij dit hoorde heeft [B] [geïntimeerde] en haar echtgenoot

bezocht op het adres waarheen zij na het verlaten van de woning van [appellante] waren

verhuisd;

- [geïntimeerde] en haar echtgenoot die toen geen werk had, zeiden tijdens dit bezoek tegen

[B] dat zij ‘het goud’ wilden verkopen en vroegen hem waar zij de beste prijs

zouden kunnen krijgen;

- [B] ging er ten tijde van dit bezoek van uit dat het goud dat [geïntimeerde] toen droeg

het goud in kwestie was;

- [B] heeft toen gevraagd hoe [geïntimeerde] en haar echtgenoot dachten de huur te

betalen waarop het antwoord was dat ‘ze nog wel een tijdje verder kunnen als

het goud is verkocht’;

- Twee á drie maanden na dit bezoek heeft [B] van zijn neef [C]

gehoord dat [geïntimeerde] en/of haar echtgenoot ‘het goud’ had/hadden verkocht.

2.4

[C] heeft, voor zover van belang, het volgende verklaard:

- Hij heeft de dag dat [geïntimeerde] en haar echtgenoot uit de woning van [appellante] vertrokken

meegeholpen bij de verhuizing;

- [C] heeft toen gezien dat [geïntimeerde] een tas uit een kast haalde waaruit zij

stuk voor stuk sieraden haalde, naar hij aannam om te controleren of alles

er nog was;

- Op de vraag van [C] ‘of alles nog klopte’ antwoordde [geïntimeerde] bevestigend;

- [C] heeft gezien dat de echtgenoot van [geïntimeerde] een koffer waarin zich ook

de tas met de sieraden bevond, naar de auto heeft gebracht;

- [C] heeft [geïntimeerde] na de verhuizing nog een aantal keren op haar nieuwe adres

bezocht;

- Tijdens een van de bezoeken heeft hij [geïntimeerde] die hem had verteld dat de huur € 900,-

per maand bedroeg, terwijl hij wist dat zij bij Albert Heijn een contract had van 20

uur had en haar echtgenoot toen geen werk had, gevraagd hoe zij de huur kon

betalen;

- [geïntimeerde] had daarop gezegd dat zij naar [plaats] zouden verhuizen en dat ze in de

tussentijd zouden kunnen leven van de opbrengst van de sieraden die zij zouden

verkopen.

2.5

[D] heeft, voor zover van belang, het volgende verklaard:

- Hij heeft [geïntimeerde] en haar echtgenoot een keer thuis bezocht, dat was in [plaats] ;

- Tijdens dit bezoek is aan de orde gekomen hoe zij de huur ten bedrage van € 900,-

zouden kunnen betalen;

- De reactie van de echtgenoot van [geïntimeerde] was dat zij ‘het goud’ zouden verkopen en

met de opbrengst daarvan de huur zouden betalen.

2.6

Naast deze verklaringen zijn aan de kant van [appellante] nog van belang de verklaringen die [appellante] en [E] die is getrouwd met de broer van [appellante] , in eerste aanleg hebben afgelegd. Teneinde nodeloze herhalingen te vermijden verwijst het hof naar de puntsgewijze samenvatting daarvan in het bestreden vonnis.

2.7

In contra-enquête hebben [geïntimeerde] (als partijgetuige) en haar echtgenoot over de lotgevallen van de bruidsschat - naar de strekking - dezelfde verklaring afgelegd als bij de rechtbank, zoals ook puntsgewijs weergegeven in het vonnis waarvan beroep.

2.8

De over en weer afgelegde getuigenverklaringen tegen elkaar afwegend komt het hof tot het oordeel dat [geïntimeerde] niet heeft bewezen dat zij de bruidsschat aan [appellante] in bewaring heeft gegeven. Ingevolge artikel 164 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kunnen de verklaringen van [geïntimeerde] als partijgetuige slechts strekken ter aanvulling van onvolledig bewijs. In dit verband acht het hof de verklaring van de echtgenoot van [geïntimeerde] van onvoldoende gewicht nu hiertegenover staat dat [C] heeft verklaard dat hij bij de verhuizing aanwezig was en dat hij heeft gezien dat [geïntimeerde] sieraden natelde en meenam. Dat [geïntimeerde] sieraden toen inderdaad moet hebben meegenomen vindt ook steun in de verklaringen van [B] en [D] voor zover deze - samengevat - inhouden dat [geïntimeerde] en haar echtgenoot na het verlaten van de woning van [appellante] desgevraagd hebben gezegd dat zij de huur van hun nieuwe woning bekostigden met de opbrengst van ‘het goud’. [geïntimeerde] heeft de juistheid van deze verklaringen in haar memorie na enquête weliswaar betwist, maar die betwisting acht het hof onvoldoende. In het bijzonder had het tegen de achtergrond van het feit dat de huur van de nieuwe woning € 900,- per maand bedroeg terwijl zij slechts in deeltijd werkte bij Albert Heijn en haar echtgenoot toen werkloos was, op haar weg gelegen om duidelijk te maken hoe zij deze niet-onaanzienlijke huur opbracht, anders dan door verkoop van de sieraden zoals [B] , [C] en [D] hebben verklaard. Dat al deze getuigen in strijd met de waarheid hebben verklaard, heeft [geïntimeerde] niet aannemelijk gemaakt. [geïntimeerde] stelt dat de schriftelijke verklaringen van [B] , [C] en [D] op elkaar zijn afgestemd en door een en dezelfde persoon zijn geschreven, dat om die reden daaraan geen gewicht kan worden toegekend en dat dit tot gevolg heeft dat de in hoger beroep afgelegde verklaringen van deze personen op losse schroeven zijn komen te staan nu daarin de inhoud van de schriftelijke verklaringen is herhaald. Deze stelling kan [geïntimeerde] niet baten. De genoemde getuigen zijn in hoger beroep gehoord en hebben afzonderlijk verklaringen afgelegd die voldoen aan de vereisten van artikel 163 Rv. Ten slotte acht het hof van betekenis dat [E] als getuige tegenover de rechtbank heeft verklaard dat zij nooit sieraden aan [appellante] in bewaring heeft gegeven, zoals [geïntimeerde] heeft gesteld ter ondersteuning van haar stelling dat [appellante] al eerder sieraden op dezelfde wijze als in haar geval had bewaard.

2.9

Bij haar memorie van grieven heeft [appellante] gevorderd dat [geïntimeerde] zal worden veroordeeld tot restitutie van de dwangsom ten bedrage van € 2.500,- die zij uit hoofde van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] heeft moeten voldoen omdat zij niet in staat was de bruidsschat af te geven. [appellante] heeft deze vordering bij memorie van antwoord in (voorwaardelijk) incidenteel appel tevens akte houdende eisvermindering uitdrukkelijk ingetrokken. In haar memorie na enquête, tevens houdende akte (voorwaardelijke) eisvermeerdering heeft [appellante] voor het geval het hof zou oordelen dat deze vordering niet meer bestaat haar opnieuw ingesteld. [appellante] heeft niet deugdelijk toegelicht waarom deze vordering nog zou bestaan niettegenstaande de intrekking daarvan. Dat zij de vordering heeft ingetrokken op onjuiste gronden, zoals zij stelt, kan haar niet baten. De eisvermeerdering is, gelet op het late stadium waarin deze is gedaan, in strijd met de ‘twee conclusie regel’ en zal daarom worden afgewezen.

2.10

Het voorgaande voert tot de slotsom dat de grieven slagen. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. De vorderingen van [geïntimeerde] zullen worden afgewezen. [geïntimeerde] zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties.

3. Beslissing

Het hof:

vernietigt het vonnis waarvan beroep,

en opnieuw rechtdoende:

wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;

veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [appellante] begroot op € 167,82 aan verschotten en € 1.200,- voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 311,- aan verschotten en € 2.682,- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;

verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit arrest is gewezen door mrs. C.M. Aarts, S.F. Schütz en M.L.D. Akkaya en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2017.