Home

Gerechtshof Amsterdam, 30-05-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2018, 200.196.436/01

Gerechtshof Amsterdam, 30-05-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2018, 200.196.436/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
30 mei 2017
Datum publicatie
27 juni 2017
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2017:2018
Zaaknummer
200.196.436/01

Inhoudsindicatie

Kinderbijdrage. Partneralimentatie. Terugbetalingsverplichting partneralimentatie aan de zijde van de vrouw wordt door het hof bepaald voor de periode gelegen tussen contact advocaten (rond 1 augustus 2015) en de datum van de bestreden beschikking (29 juni 2016), nu vast is komen te staan dat de over die periode ontvangen partneralimentatie de aanvullende behoefte van de vrouw in ruime mate overschreed vanwege haar inmiddels gestegen inkomen uit arbeid.

Uitspraak

Afdeling civiel recht en belastingrecht

Team III (familie- en jeugdrecht)

zaaknummer: 200.196.436/ 01

zaaknummer rechtbank: C15/234968 / FA RK 135-6964

beschikking van de meervoudige kamer van 30 mei 2017 inzake

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats a] ,

verzoekster in het principaal hoger beroep,

verweerster in het incidenteel hoger beroep,

verder te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. D.J. Klock te Haarlem,

en

[de man] ,

wonende te [woonplaats b] ,

verweerder in het principaal hoger beroep,

verzoeker in het incidenteel hoger beroep,

verder te noemen: de man,

advocaat: mr. M. van Zijtveld te Haarlem.

1 Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) van 29 juni 2016 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2 Het geding in hoger beroep

2.1.

De vrouw is op 1 augustus 2016 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 29 juni 2016.

2.2.

De man heeft op 3 november 2016 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.

2.3.

De vrouw heeft op 21 december 2016 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep ingediend.

2.4.

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

- een brief van de zijde van de vrouw van 13 februari 2017 met bijlagen, ingekomen op 14 februari 2017, en

- een brief van de zijde van de man van 14 februari 2017 met bijlagen, ingekomen op 15 februari 2017.

2.5.

De mondelinge behandeling heeft op 2 maart 2017 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3 De feiten

3.1.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.

3.2.

Partijen zijn [in] 2002 met elkaar gehuwd, welk huwelijk op 27 november 2006 is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Haarlem van 31 oktober 2006 in de registers van de burgerlijke stand.

3.3.

Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2004. Uit een eerder huwelijk heeft de man nog twee kinderen: [kind a] , geboren [in] 1991 en [kind b] , geboren [in] 1995.

3.4.

Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.

3.5.

Blijkens voormelde beschikking van 31 oktober 2006 zijn partijen – voor zover van belang – het volgende overeengekomen:

“Artikel 3.1: hoogte van de kinderalimentatie

De man betaalt met ingang van 1 juli 2006, bij vooruitbetaling, aan de vrouw als bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van [de minderjarige] een bedrag ad € 600,-- per maand te voldoen, totdat [de minderjarige] de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt. (…)

Artikel 3.2: hoogte van de partneralimentatie

De man betaalt met ingang van 1 juli 2006, bij vooruitbetaling aan de vrouw een bedrag ad € 600,-- bruto per maand als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.”

Zowel de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] (hierna ook: kinderbijdrage) als de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie) bedroeg – na wettelijke indexering – met ingang van 1 januari 2015 € 701,49 per maand en met ingang van 1 januari 2016 € 710,61.

3.6.

Ten aanzien van de man is het volgende gebleken.

In 2013 bedroegen de inkomsten van de man blijkens de jaaropgaven in totaal € 71.828,-.

In 2015 bedroegen de inkomsten van de man blijkens de jaaropgaven in totaal € 76.979,-

In 2016 bedroegen de inkomsten van de man in totaal € 78.157,- (loon uit dienstbetrekking € 59.060,- en pensioenuitkering € 19.097,-).

3.7.

Ten aanzien van de vrouw is het volgende gebleken.

Met ingang van 18 augustus 2014 is de vrouw via een detacheringovereenkomst met [adviesbureau] voor 32 uren per week werkzaam bij [bedrijf] , vanaf 1 december 2016 tot en met 31 december 2017 via een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, met uitzicht op verlenging van de arbeidsrelatie.

In 2014 bedroegen de inkomsten uit salaris van de vrouw in totaal € 36.938,- bruto. Daarnaast ontving de vrouw in 2014 een WW-uitkering van € 2.594,- bruto en een kindgebonden budget van € 720,-.

In 2015 ontving de vrouw blijkens de jaaropgave een salaris van € 35.238,- bruto.

Blijkens genoemde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd bedraagt haar salaris op basis van een 40-urige werkweek € 3668,79 bruto per maand.

4 De omvang van het geschil

5 De motivering van de beslissing

6 De beslissing