Home

Gerechtshof Amsterdam, 04-04-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:1295, 16/00373

Gerechtshof Amsterdam, 04-04-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:1295, 16/00373

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
4 april 2017
Datum publicatie
26 april 2017
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2017:1295
Zaaknummer
16/00373

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag MRB. De naheffingsaanslag is tijdig en op de voorgeschreven wijze aan belanghebbende bekend is gemaakt. Belanghebbende heeft niet tijdig bezwaar gemaakt. Geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. Belanghebbende is terecht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

Geen dwangsom verschuldigd wegens het niet tijdig doen van een uitspraak op bezwaar. Geen recht op een immateriële schadevergoeding. Hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

kenmerk 16/00373

4 april 2017

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,

gemachtigde: [gemachtigde]

tegen de uitspraak van 19 juli 2016 in de zaak met kenmerk HAA 15/3353 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 9 april 2014 aan belanghebbende voor het tijdvak 9

januari 2014 tot en met 12 maart 2014 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) opgelegd ten bedrage van € 325.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en naderhand een

beroep gedaan op de dwangsomregeling van artikel 4:17 Algemene wet bestuursrecht (Awb).

1.3.

Het door belanghebbende gemaakte bezwaar is bij uitspraak, gedagtekend 23 juni 2015,

niet-ontvankelijk verklaard. De inspecteur heeft bij beschikking, ook gedagtekend 23 juni 2015, het beroep op de dwangsomregeling afgewezen.

1.4.

Belanghebbende is in beroep gegaan. De rechtbank heeft het beroep in haar uitspraak

van 9 juli 2016 ongegrond verklaard.

1.5.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 24

augustus 2016, aangevuld bij brief van 12 september 2016. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Op 8 maart 2017 zijn nadere stukken ontvangen van de inspecteur. Deze zijn in afschrift

verstrekt aan de wederpartij.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2017. Van het verhandelde

ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in de onderdelen 1 tot en met 10 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’.

“1. Eisers neef, [neef] , is van 13 december 2013 tot en met 8 januari 2014 houder geweest van het motorrijtuig van het merk Mercedes, met kenteken [kenteken] (hierna: de auto). De datum van het kentekenbewijs deel 1 is 13 december 2013.

2. Eiser is van 9 januari 2014 tot en met 18 december 2014 houder geweest van de auto.

3. Aan eisers neef, [neef] , is met dagtekening 12 januari 2014 een creditnota verzonden te hoogte van € 310.

4. Aan eiser is voor voornoemde auto met datum 22 januari 2014 een rekening mrb van € 325 verstuurd voor het tijdvak 9 januari 2014 tot en met 12 maart 2014. De uiterste betaaldatum is 23 februari 2014. Eiser heeft deze rekening niet voldaan.

5. Bij brief van 9 april 2014 heeft verweerder aan eiser de thans bestreden naheffingsaanslag opgelegd. Eiser heeft de naheffingsaanslag niet voldaan.

Bij brief van 5 juni 2014 is eiser aangemaand bovenstaande naheffingsaanslag te voldoen.

Op 25 juni 2014 is een dwangbevel betekend.

6. In de brief van eiser van 2 juli 2014, gericht aan de ontvanger van de Belastingdienst, staat onder meer het volgende vermeld:

“(…)

Zoals naar aanleiding van een aanmaning eerder aan u is doorgegeven is alle motorrijtuigenbelasting voor de auto (…) voldaan.

Het dwangbevel moet op een misverstand berusten.

Ik vertrouw erop hiermee naar behoren te hebben geïnformeerd en zie gaarne een bevestiging van de vernietiging van de aanslag van u tegemoet.

(…)”

7. Bij brief van 16 februari 2015, gericht aan de ontvanger van de Belastingdienst, deelt eiser mee dat hij - onder andere - bezwaar heeft tegen de onderhavige naheffingsaanslag en (de kosten van) het dwangbevel van 25 juni 2014. Voorts deelt hij mede dat hij reeds op 2 juli 2014 bezwaar heeft gemaakt tegen de litigieuze naheffingsaanslag en verweerder hier niet op heeft gereageerd. Bij brief van 7 april 2015, gericht aan de ontvanger van de Belastingdienst, deelt eiser mee dat dat hij niets heeft gehoord op zijn bezwaren van 16 februari 2015. Bij brief van 19 juli 2015, gericht aan verweerder, herhaalt eiser dat hij niets heeft gehoord op zijn bezwaar.

8. Bij uitspraak op bezwaar van 23 juni 2015 heeft verweerder eisers bezwaar van 16 februari 2015, dat is ontvangen op 18 februari 2015, gericht tegen de litigieuze naheffingsaanslag kennelijk niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.

9. Bij beschikking van 23 juni 2015 heeft verweerder medegedeeld dat geen dwangsom is verschuldigd omdat het bezwaar tegen de naheffingsaanslag kennelijk niet-ontvankelijk is.

10. Bij uitspraak op bezwaar van 5 oktober 2015 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van de dwangsom ongegrond verklaard.”

2.2.

In aanvulling op de door de rechtbank vastgestelde feiten stelt het Hof de navolgende feiten vast.

2.3.

Naar aanleiding van een intern onderzoek door de inspecteur over de verzending van de onderhavige naheffingsaanslag ( [aanslagnummer] ) heeft [medewerker] van de Belastingdienst/Centrale Administratie te Apeldoorn een rapport, gedagtekend 6 maart 2017, opgemaakt dat – voor zover van belang – inhoudt:

“(…)

Ik heb op 6 maart 2017, in het kader van het hiervoor genoemde verzoek, de volgende systemen geraadpleegd:

- HSB (Houderschapsbelasting

- DOSHISTORIE (DOS Excel Archief)

- DACAS (COA Archiefgegevens)

- ZP05 (SAP Dispositielijst)

- VA03 (SAP Verkooporderlijst)

- INL (Invordering Lokaal)

Ik heb in HBS ten aanzien van betrokkene, inzake het document naheffingsaanslag Y.4 het volgende waargenomen:

Dat er over de periode het tijdvak 09-01-2014 t/m 12-03-2014, van het kenteken [kenteken] , een naheffingsaanslag met het kenmerk 14 000001 en dagtekening 09-04-2014, is geregistreerd.

Ik heb in een batchverslag ten aanzien van betrokkene, inzake het document naheffingsaanslag Y.4 het volgende waargenomen:

Dat er een partij documenten Naheffingsaanslagen, Betalingscontrole, var 02 met het partij nr. (GENNO) 4753, in een aantal van 12.611 stuks, met parameter 23-02-2014, in het Batchverslag met datum 25-03-2014 op 26-03-2014 en dagnummer 84, op 01-04-2014 is aangeboden.

Ik heb in DOSHISTORIE ten aanzien van betrokkene, inzake het document naheffingsaanslag Y.4 het volgende waargenomen:

Dat deze op 26-03-2014, in een partij documenten (systeem HSB MB) met dagtekening 02-04-2014, met het RUNID N0175189 en N0175192 met het GENNO 04753, in een aantal van 17 en 12594 stuks, is opgemaakt.

Ik heb in DOSHISTORIE ten aanzien van betrokkene, inzake het document naheffingsaanslag Y.4 het volgende waargenomen:

Dat op 27-03-2014 de partijen documenten (systeem HSB MB) met RUNID N0175189 en N0175192, zijn samengevoegd in samengestelde partijen documenten met het RUNID SOO19881 en S0019882, in een aantal van 50 en 56460 stuks, voor verwerking.

Ik heb in DACAS ten aanzien van betrokkene, inzake het document naheffingsaanslag Y.4 het volgende waargenomen:

Dat er op 27-03-2014 een aanslag, met het aanslagnummer [aanslagnummer] en dagtekening 09-04-2014, met betrekking tot het kenteken [kenteken] , is geregistreerd.

Ik heb in ZPO5 ten aanzien van betrokkene, inzake het document naheffingsaanslag Y.4 het volgende geconstateerd:

Dat dit document is opgenomen in een samengestelde partijen documenten, genaamd C02019 CAV 1 HSB Aansl. Var 1 met het RUNID s:019881 en het generatienummer g:4752/3/4, in een aantal van 50 stuks, als zowel, C13019 CAV 2 HSB Aansl. Var 2 met het RUNID s:019882 en het generatienummer g:4752/3/4, in een aantal van 28.230 stuks.

Ik heb in ZPO5 waargenomen dat de partijen documenten met het RUNID s:019881/s:019882 en het generatienummer g:4752/3/4 op 01-04-2014 zijn aangeboden aan SANDD en Post.NL.

Ik heb in VAO3 ten aanzien van betrokkene, inzake het document naheffingsaanslag Y.4 het volgende waargenomen:

Dat de partijen documenten (CAV 1 HSB Aansl Var 1 en CAV 2 HSB Aansl Var 2) met RUNID s:019881/s:019882 en generatienummer 9:4752/3/4, met verkooporder 7002241156 en 7002241158, in een aantal van 50 stuks en 28.230 stuks, tijdig en zonder problemen zijn aangeboden aan de postleverancier.

Met postbedrijf SANDD heeft de Belastingdienst/CA in het kalenderjaar 2014 contractueel vastgelegd dat partijen documenten van het soort als het RUNID s:019881/s:019882 en het generatienummer g:4752/3/4 worden bezorgd binnen 72 uren na aanbieding.

Met postbedrijf Post.NL heeft de Belastingdienst/CA in het kalenderjaar 2014 contractueel vastgelegd dat partijen documenten van het soort als het RUNID s:019881/s:019882 en het generatienummer g:4752/3/4 worden bezorgd binnen 48 uren na aanbieding.

Ik heb in BVR ten aanzien van betrokkene, inzake het document naheffingsaanslag Y.4 het volgende waargenomen:

Dat tijdens de periode van opleggen aanslag, het adres [A-straat 1] te [Z] , als toezendadres is geregistreerd voor verzending van de naheffingsaanslag MRB.

Ik heb in INL ten aanzien van betrokkene, inzake het document naheffingsaanslag Y.4 het volgende waargenomen:

Dat met betrekking tot het [BSN nummer], een aanslag met aanslagnummer [aanslagnummer] met dagtekening 09-04-20 14, is geregistreerd.

(…)”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of belanghebbende tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de naheffingsaanslag. Indien belanghebbende tijdig bezwaar heeft gemaakt, is in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.

Voorts is in geschil of een dwangsom verschuldigd is wegens het niet tijdig doen van een uitspraak op bezwaar en of belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding.

3.2.

Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken. Voor het verhandelde ter zitting wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.

4 Overwegingen van de rechtbank

5 Toepasselijke regelgeving

6 Beoordeling van het geschil

7 Kosten

8 Beslissing