Home

Centrale Raad van Beroep, 23-02-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:660, 16/2530 AW

Centrale Raad van Beroep, 23-02-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:660, 16/2530 AW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
23 februari 2017
Datum publicatie
27 februari 2017
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2017:660
Zaaknummer
16/2530 AW

Inhoudsindicatie

Vaststelling als functievolger geplaatst in de functie van medewerker beveiliging, afdeling facilitair. Met de rechtbank en de Kamer komt de Raad tot de conclusie dat het samenstel van werkzaamheden dat appellant in zijn oude functie verrichtte voor meer dan 70% betrekking had op het taakveld beveiliging en voor niet meer dan 30% op het taakveld facilitair overig. De Kamer heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de functie van appellant als (nagenoeg) ongewijzigd moet worden aangemerkt.

Uitspraak

16/2530 AW, 16/4212 AW

Datum uitspraak: 23 februari 2017

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van

22 maart 2016, 15/4820 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Kamer van Koophandel (Kamer)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M. Degelink hoger beroep ingesteld.

Namens de Kamer heeft mr. F.I.M. Tevette, advocaat, een verweerschrift ingediend en tevens incidenteel hoger beroep ingesteld.

Namens appellant is een zienswijze ingediend.

Partijen hebben nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Degelink. De Kamer is vertegenwoordigd door mr. Tevette.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant was sinds 1 juli 1990 werkzaam bij de Kamer van Koophandel Amsterdam, laatstelijk in de functie van medewerker beveiliging en zalenbeheer bij het team Facilitaire Zaken.

1.2.

In 2013 is besloten de twaalf regionale Kamers van Koophandel, de vereniging Kamer van Koophandel Nederland en een verwante stichting samen te voegen tot één zelfstandig bestuursorgaan (de Kamer van Koophandel). De afspraken die in dit verband zijn gemaakt met de vakbonden zijn op 15 april 2013 vastgelegd in de “Afspraken in verband met transitie naar één Kamer van Koophandel” (transitieafspraken). Vervolgens heeft een inventarisatie plaatsgevonden onder de noemer ‘achterstallig onderhoud’. Omdat uit deze inventarisatie bleek dat veel medewerkers specifieke werkzaamheden uitoefenden, is besloten een aantal generieke functies uit het Landelijk Functieboek Generieke Functies van de Kamers van Koophandel op te delen in zogenoemde subfuncties.

1.3.

Bij besluit van 8 mei 2013 heeft de Kamer de uitgangspositie van appellant voor plaatsing in de nieuwe organisatie vastgesteld op de functie van Facilitair Medewerker niveau 4

(schaal 5). Dit besluit staat in rechte vast.

1.4.

Op 14 juni 2013 heeft de Kamer aan appellant het voornemen kenbaar gemaakt om zijn functie van Facilitair Medewerker niveau 4 in te delen in de subfunctie ‘Beveiliging’. Appellant is in de gelegenheid gesteld hiertegen bedenkingen in te dienen.

1.5.

Bij voorgenomen besluit van 24 juni 2013 heeft de Kamer aan appellant te kennen gegeven dat hij niet als functievolger kan worden aangemerkt omdat zijn functie in de nieuwe organisatie komt te vervallen of voor meer dan 30% is gewijzigd. Tevens is aan appellant te kennen gegeven dat hij wel in aanmerking kan komen voor een nieuwe, passende of geschikte functie.

1.6.

Op 5 juli 2013 heeft de Kamer een nieuw voornemen bekend gemaakt, onder intrekking van de brief van 24 juni 2013, omdat appellant te kennen heeft gegeven dat hij in aanmerking wenst te komen voor de remplaçantenregeling. De Kamer heeft in dit voornemen bevestigd dat appellant wordt aangemerkt als remplaçant, waarbij tevens is opgemerkt dat, als aan het eind van het plaatsingsproces nog een passende functie beschikbaar is, mogelijk tot plaatsing zal worden besloten.

1.7.

Bij brief van 28 april 2014 heeft de Kamer een nieuw voorgenomen plaatsingsbesluit aan appellant bekendgemaakt. Vanwege wijzigingen in de organisatie heeft de Kamer geconcludeerd dat de werkzaamheden van appellant in de nieuwe organisatie per 1 januari 2014 feitelijk zijn blijven bestaan. Daarom is de Kamer voornemens appellant alsnog te plaatsen op de functie van medewerker beveiliging, afdeling facilitair. Deze functie wordt beschouwd als een ongewijzigde functie, zodat appellant als functievolger wordt aangemerkt.

1.8.

Tegen dit voornemen heeft appellant bedenkingen ingediend. Op 7 juli 2014 is hij hierover gehoord door de Plaatsingsadviescommissie.

1.9.

Bij besluit van 10 december 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 juli 2015 (bestreden besluit), heeft de Kamer appellant met terugwerkende kracht ingaande 1 januari 2014 als functievolger geplaatst in de functie van medewerker beveiliging, afdeling facilitair.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat het besluit tot plaatsing van appellant in de functie van medewerker beveiliging, afdeling facilitair, op goede gronden is genomen. Daarbij heeft zij wat betreft de uitgangspositie vooropgesteld dat geen sprake is van een in rechte onaantastbaar geworden besluit tot indeling in de subfunctie beveiliging. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat gelet op de tijdschrijfregistratie niet gezegd kan worden dat appellants functie in de nieuwe organisatie voor meer dan 30% is gewijzigd, zodat appellant op goede gronden als functievolger is aangemerkt. De rechtbank achtte het geoorloofd dat de Kamer vanwege gewijzigde omstandigheden is teruggekomen van het (voorgenomen) besluit tot plaatsing als remplaçant. Dat het besluitvormingstraject voor appellant verwarrend moet zijn geweest, met name het terugkomen op de beslissing om de beveiligingstaken extern aan te besteden, maakt de besluitvorming niet zodanig onzorgvuldig dat deze niet houdbaar is.

3.1.

Het hoger beroep van appellant strekt ertoe dat de aangevallen uitspraak wordt vernietigd. Appellant is van mening dat hij had moeten worden ingedeeld in de subfunctie facilitair overig. In zijn oude functie was hij immers mede belast met administratieve en beheersmatige werkzaamheden en werkzaamheden op beleidsniveau. Voorts vindt appellant dat hij ten onrechte als functievolger is aangemerkt, omdat zijn functie wel voor meer dan 30% is gewijzigd. Appellant meent dat hij in zijn belangen is geschaad door deze plotselinge plaatsing en dat de Kamer te licht voorbij is gegaan aan de afspraken die zijn gemaakt over de remplaçantenregeling.

3.2.

Het incidenteel hoger beroep van de Kamer strekt tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, voor zover de rechtbank heeft geoordeeld dat geen sprake is van een in rechte onaantastbaar besluit over de indeling in de subfunctie beveiliging. Na het voornemen, waartegen geen bedenkingen zijn ingebracht, is het definitieve besluit appellant immers mondeling meegedeeld, zodat dit laatste besluit bij gebrek aan een (tijdig) bezwaar in rechte onaantastbaar is geworden, aldus de Kamer.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

De beslissing van het bestuursorgaan een ambtenaar in het kader van een reorganisatie als functievolger aan te merken wordt vol getoetst. Vergelijk de uitspraak van de Raad van

28 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3864.

4.2.

De kern van het geschil in hoger beroep betreft de vraag of de Kamer appellant terecht als functievolger heeft aangemerkt en in het verlengde daarvan of zijn functie meer dan 30% is gewijzigd ten opzichte van zijn functie als genoemd in het in 1.3 genoemde besluit uitgangspositie.

4.3.

Op grond van artikel 1, zesde lid, van de transitieafspraken wordt onder functievolger verstaan: de medewerker, die een (nagenoeg) ongewijzigde functie uitoefent. Op grond van artikel 3, vierde lid, van de transitieafspraken is een functie (nagenoeg) ongewijzigd als de functie-inhoud, vereiste kennis en vaardigheden, functiecompetenties, plaats in de organisatie en schaalindeling gezamenlijk voor niet meer dan 30% gewijzigd zijn. De medewerker die een (nagenoeg) ongewijzigde functie uitoefent wordt aangeduid als functievolger.

4.4.

Het betoog van appellant dat zijn functie in de nieuwe organisatie voor meer dan 30% is gewijzigd slaagt niet. Met de rechtbank en de Kamer komt de Raad tot de conclusie dat het samenstel van werkzaamheden dat appellant in zijn oude functie verrichtte voor meer dan 70% betrekking had op het taakveld beveiliging en voor niet meer dan 30% op het taakveld facilitair overig. De Raad volgt de berekening die de Kamer hiertoe heeft gemaakt aan de hand van de tijdschrijfregistratie over de periode van 1 januari 2012 tot 1 juli 2013. Die berekening leidt ertoe dat appellant ongeveer 1490 uren aan beveiligingstaken heeft besteed en ongeveer 530 aan overige taken. Daarbij neemt de Raad mede op grond van het verhandelde ter zitting aan dat de taakvelden veiligheid, autorisatiebeheer, beveiliging, gebouwbeheer, BHV, autobeheer, safety- en securityplan implementatie, loket FZ en veiligheid personeel tot de taken van de nieuwe facilitair medewerker beveiliging behoren. Het beeld dat uit de genoemde urenverhouding naar voren komt wordt ondersteund door de taakbeschrijving zoals die is opgemaakt door een voormalig leidinggevende van appellant (en niet door appellant zelf, zoals thans tussen partijen vaststaat) en waarop door de nieuwe leidinggevende de vervallen taken zijn weggestreept. Die vervallen taken zijn ten opzichte van de totale beschrijving gering in aantal en leiden op zichzelf bezien niet tot de conclusie dat het samenstel van werkzaamheden voor meer dan 30% is gewijzigd. Daar komt nog bij dat volgens artikel 3, vierde lid, van de transitieafspraken voor de vaststelling van dit percentage niet alleen de functie-inhoud, maar ook de elementen vereiste kennis en vaardigheden, functiecompetenties, plaats in de organisatie en schaalindeling een rol spelen. Kennelijk is niet in geschil dat die elementen niet zijn gewijzigd. Aldus heeft de Kamer zich terecht op het standpunt gesteld dat de functie van appellant als (nagenoeg) ongewijzigd moet worden aangemerkt. De door appellant nader in het geding gebrachte stukken, waaronder draaiboeken en kwartaalrapportages, doen daaraan niet af, reeds omdat zij geen inzicht geven in de verhouding tot de beveiligingswerkzaamheden van appellant. Dat appellant met de vervallen werkzaamheden een breder pakket van taken had en de oude situatie prettiger vond, maakt dit alles niet anders.

4.5.

Uit 4.4 volgt dat de vraag of de nieuwe functie passend is als bedoeld in artikel 2,

eerste lid, onder c, van de transitieafspraken geen bespreking behoeft.

4.6.

Over de indeling van appellant in de subfunctie beveiliging overweegt de Raad dat, ook indien op het voornemen hiertoe niet een in rechte vaststaand besluit is gevolgd, dat vervolgens niet meebrengt dat de Kamer gehouden was appellant alsnog in te delen in de subfunctie facilitair overig en vervolgens in de nieuwe functie van facilitair medewerker overig. Uit de transitieafspraken volgt immers dat de Kamer de stappen van het plaatsingsproces moet volgen. Bij stap 4 is de eerste vraag die beantwoord moet worden of sprake is van een ongewijzigde functie. Bij de beantwoording van die vraag had de Kamer dezelfde afweging moeten maken als hiervoor in 4.4 is overwogen, wat dus juist niet had geleid tot de vaststelling van een gewijzigde functie en tot plaatsing in de functie facilitair medewerker overig als passende functie. Daarom kan de vraag of de indeling in een subfunctie in rechte vaststaat onbesproken blijven.

5. Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat zowel het hoger beroep als het incidenteel hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en

J.J.T. van den Corput en H. Lagas als leden, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2017.

(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans

(getekend) M.S. Spek

HD