Home

Centrale Raad van Beroep, 28-06-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2301, 16/2372 WSF

Centrale Raad van Beroep, 28-06-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2301, 16/2372 WSF

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
28 juni 2017
Datum publicatie
6 juli 2017
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2017:2301
Zaaknummer
16/2372 WSF

Inhoudsindicatie

Weigering studiefinanciering voor de eenjarige opleiding MSc. Sustainability and Social Innovation aan de École des Hautes Études Commerciales de Paris. Uit het advies van EP-Nuffic volgt dat de door appellant gevolgde opleiding niet leidt tot een nationaal erkend diploma, waardoor niet aan de eis van accreditatie wordt voldaan. Het door de Nuffic gehanteerde waarderingscriterium met betrekking tot de eis van accreditatie past binnen de structuur van de Wsf 2000, bezien in samenhang met hoofdstuk 5a van de Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek. beroep op gelijkheidsbeginsel en hardheidsclausule faalt.

Uitspraak

16/2372 WSF

Datum uitspraak: 28 juni 2017

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 26 februari 2016, 15/5226 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft zijn vader R. Klumpenaar, gemachtigde, hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

Appellant en de minister hebben nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2017. Appellant is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde en mr. A.W.M.C. Schoenmakers. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.C. Rots.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant heeft op 22 mei 2015 op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) studiefinanciering aangevraagd voor de eenjarige opleiding MSc. Sustainability and Social Innovation aan de École des Hautes Études Commerciales de Paris (HEC).

1.2.

Bij besluit van 24 juni 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 26 augustus 2015 (bestreden besluit), heeft de minister deze aanvraag afgewezen. Hieraan heeft de minister onder verwijzing naar het advies van (nu) EP-Nuffic het volgende ten grondslag gelegd. De door appellant gevolgde opleiding voldoet niet aan de voorwaarde dat deze vergelijkbaar is met een Nederlandse opleiding waarvoor studiefinanciering wordt verstrekt. Dit houdt in het geval van appellant in dat de opleiding moet leiden tot een in Frankrijk erkend nationaal diploma in de vorm van een Diplôme national, d’ État, visé par le ministre ou par l’ État of tot een diploma geaccrediteerd door het CTI (habilitation CTI). Erkenning van de opleiding door de Conference des Grandes Écoles (CGE) betekent niet dat het een nationaal erkend diploma is.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat de Nuffic heeft vastgesteld dat niet is voldaan aan de eis van accreditatie. Er is geen grond het door de minister gehanteerde criterium onredelijk te achten, omdat dat criterium ook voor opleidingen in Nederland geldt. Dat de onderwijsinstelling internationaal goed staat aangeschreven is niet van belang.

3. Appellant heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Volgens appellant mag de eis van overheidsaccreditatie niet eenzijdig worden gesteld. In aanmerking moet worden genomen het in Frankrijk bestaande duale onderwijssysteem, waarin Grandes Écoles als particuliere opleidingen hun eigen onafhankelijke accreditaties en diploma’s hebben. Dit staat naast de staatsopleidingen met staatsaccreditatie. De door appellant gevolgde éénjarige master aan de HEC is een voltijds opleiding, die is te vergelijken met éénjarige masteropleidingen van de Rotterdam School of Management en de Universiteiten te Maastricht en Utrecht, die wel voor studiefinanciering in aanmerking komen. Hierdoor is voldaan aan het wettelijk vergelijkbaarheidscriterium. Daarbij komt dat de HEC nationaal en internationaal hoog staat aangeschreven en beschikt over verschillende internationale accreditaties. Ten slotte geven evenals de HEC particuliere opleidingen van Notenboom te Maastricht en Clarke University in Massachusetts wel recht op studiefinanciering, zodat appellant op grond van het gelijkheidsbeginsel ook in aanmerking komt voor meeneembare studiefinanciering. Appellant heeft ter ondersteuning van zijn betoog verschillende stukken overgelegd waaronder een verklaring van 1 februari 2017 van E. Peyrache, Associate Dean van de HEC, en een verklaring van 6 januari 2017 van M. Laliberté, Academic Affairs Director van de HEC.

4. De Raad oordeelt als volgt.

4.1.

Ingevolge artikel 2.14, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wsf 2000 kan een student voor studiefinanciering in aanmerking komen die is ingeschreven voor het volgen van onderwijs aan een opleiding buiten Nederland, voor zover in Nederland voor een vergelijkbaar soort opleiding studiefinanciering wordt verstrekt, het niveau en de kwaliteit van de opleiding vergelijkbaar zijn met overeenkomstige opleidingen in de zin van de WHW en het afsluitend examen voor de opleiding vergelijkbaar is met een afsluitend examen voor overeenkomstige opleidingen in de zin van de WHW. Ingevolge artikel 2.14, derde lid, van de Wsf 2000 stelt de Minister vast of een opleiding buiten Nederland voldoet aan de criteria bedoeld in het tweede lid. De Memorie van Toelichting bij artikel 2.14 van de Wsf 2000,

(30 933, nr. 3 pag. 7-9 en 25) geeft aan dat de Minister daarbij gebruik zal maken van het oordeel van de Nuffic.

4.2.

De Nuffic heeft algemene waarderingscriteria opgesteld aan de hand waarvan getoetst wordt of een buitenlandse opleiding recht geeft op studiefinanciering. Ingevolge deze criteria wordt in eerste instantie bekeken of de buitenlandse opleiding officieel erkend is in het desbetreffende land, de zogeheten eis van accreditatie. Is daarvan sprake dan wordt vervolgens aan de hand van nader omschreven kenmerken bepaald of een buitenlandse opleiding op één lijn is te stellen met Nederlands WO of HBO.

4.3.

Het door de Nuffic gehanteerde waarderingscriterium genoemd in 4.2 met betrekking tot de eis van accreditatie past binnen de structuur van de Wsf 2000, bezien in samenhang met hoofdstuk 5a van de Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek.

4.4.

Het standpunt van appellant ter zake van de opleidingen van Notenboom als weergeven onder 3 treft geen doel. Uit het advies van EP-Nuffic volgt dat de door appellant gevolgde opleiding niet leidt tot een nationaal erkend diploma, waardoor niet aan de eis van accreditatie wordt voldaan. Het betoog van appellant dat de CGE zijn opleiding heeft erkend maakt dit niet anders. Op verzoek van de minister heeft EP-Nuffic in hoger beroep toegelicht dat de opleiding van appellant het CGE label voor een mastère en sciences (MSc-label) heeft. Dit is een kwaliteitslabel van de CGE dat betekent dat de opleiding correspondeert met de eisen die het werkveld stelt. Verder heeft de minister navraag gedaan bij de CGE. Hierop heeft de CGE bevestigd dat de door appellant gevolgde opleiding niet door de Franse minister van onderwijs of de Franse Staat is erkend. Erkenning van de door appellant gevolgde opleiding door het CGE in de vorm van een MSc-label is dan ook niet hetzelfde als staatsaccreditatie. Ook in de door appellant overgelegde verklaringen van Peyrache en Laliberté staat niet expliciet vermeld dat de door hem gevolgde opleiding erkenning door de Franse minister van onderwijs of de Franse Staat heeft verkregen. De Nederlandse opleidingen in Rotterdam, Maastricht en Utrecht waar appellant naar verwijst zijn anders dan de opleiding van appellant wel van overheidswege geaccrediteerd. Omdat de door appellant gevolgde opleiding niet voldoet aan de eis van overheidsaccreditatie wordt niet toegekomen aan vergelijking van zijn opleiding met de genoemde opleidingen in Rotterdam, Maastricht en Utrecht. Dat de opleiding van appellant goed staat aangeschreven doet aan dit alles niet af.

4.5.

Het standpunt van appellant ter zake van de opleidingen van Notenboom als weergegeven onder 3 treft geen doel. Een aantal opleidingen van Notenboom zijn opgenomen in het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs. Dit betekent dat deze opleidingen van overheidswege zijn geaccrediteerd, zodat het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel niet opgaat. Appellant heeft over Clark University, Massachusetts een print met van de website afkomstige algemene informatie over deze universiteit overgelegd. Deze informatie is zo algemeen en summier dat dit niet kan leiden tot een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel.

4.6.

Voor zover appellant heeft beoogd een beroep te doen op de hardheidsclausule opgenomen in artikel 11.5 van de Wsf 2000 wordt als volgt geoordeeld. Appellant heeft aangevoerd dat de Msc. Sustainability and Social Innovation door studenten van de Master in Management bij de HEC, kan worden gekozen als éénjarig deel van een tweejarig programma. Voor dit tweejarige programma kan een nationaal erkend diploma worden behaald en daarvoor kan wel studiefinanciering worden ontvangen. Gelet op het verschil in opleidingsstructuur en de daarmee samenhangende nationale accreditatie, kan dit niet worden aangemerkt als een uitzonderlijke omstandigheid die de minister aanleiding had moeten geven tot toepassing van de hardheidsclausule.

4.7.

Wat is overwogen in 4.2 tot en met 4.6 betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en M.F. Wagner en J.P.A. Boersma als leden, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2017.

(getekend) J. Brand

(getekend) N. van Rooijen