Home

Centrale Raad van Beroep, 30-05-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2156, 16/3808 WWB

Centrale Raad van Beroep, 30-05-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2156, 16/3808 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
30 mei 2017
Datum publicatie
28 juni 2017
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2017:2156
Zaaknummer
16/3808 WWB

Inhoudsindicatie

Verlening bijzondere bijstand voor kosten 2 BH's. Goedkoopste adequate voorziening. Geen aanleiding vergoeding reiskosten. Afgewezen bijzondere bijstand voor kosten schoenen. Draagkrachtberekening aanvraag op grond van witgoedregeling terecht afgewezen.

Uitspraak

16/3808 WWB, 16/3809 WWB

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 22 april 2016, 15/3197 en 15/4563 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellante] te [woonplaats] (appellante)

dagelijks bestuur Werkplein Drentsche Aa (dagelijks bestuur)

Datum uitspraak: 30 mei 2017

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. K.A. Faber, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Faber. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door

J.W. Heidergott.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Bij besluit van 5 maart 2015 heeft het dagelijks bestuur aan appellante bijzondere bijstand toegekend voor de kosten van aanschaf van twee bh’s voor het jaar 2014, onder aftrek van de richtprijzen van Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (NIBUD), tot een bedrag van

€ 74,90 (besluit 1). Bij besluit van eveneens 5 maart 2015 heeft het dagelijks bestuur de aanvraag van appellante van 31 december 2014 voor reiskosten naar [plaatsnaam] in verband met de aanschaf van deze bh’s afgewezen (besluit 2).

1.2.

Bij besluit van 6 maart 2015 heeft het dagelijks bestuur de aanvraag van appellante van 30 december 2014 voor een vervangend apparaat op grond van de Witgoedregeling van de Gemeente Assen (Witgoedregeling) afgewezen (besluit 3). Het dagelijks bestuur heeft bij afzonderlijke besluiten van eveneens 6 maart 2015 de aanvragen van appellante van

31 december 2014 voor bijzondere bijstand voor de kosten voor schoenen (besluit 4) en voor langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 36, van de Wet Werk en bijstand (WWB) afgewezen (besluit 5).

1.3.

Op 11 juni 2015 heeft appellante wederom een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de onder 1.1 genoemde reiskosten. Bij besluit van 29 juni 2015 (besluit 6) heeft het dagelijks bestuur deze aanvraag afgewezen.

1.4.

Bij besluit van 30 juni 2015 (bestreden besluit 1) heeft het dagelijks bestuur de bezwaren tegen de besluiten van 5 maart 2015 en 6 maart 2015 ongegrond verklaard. Bij besluit van

1 oktober 2015 (bestreden besluit 2) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen het besluit van 29 juni 2015 ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.

3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

hoogte toegekende bedragen voor aanschaf bh’s en reiskosten in verband met de aanschaf hiervan (besluiten 1, 2 en 6)

4.1.

Het dagelijks bestuur heeft bijzondere bijstand toegekend voor de meerkosten van de aanschaf van twee bh’s tot een bedrag van € 74,90. Bij de berekening van deze meerkosten heeft het college gebruik gemaakt van de richtprijzen van het NIBUD. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 31 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ7744) kan een bestuursorgaan niet de bevoegdheid worden ontzegd om, ter bepaling van de omvang van de noodzakelijke kosten respectievelijk de vergoedingen in het kader van de bijzondere bijstandsverlening, forfaitaire bedragen of richtprijzen zodanig vast te stellen dat de betrokkene daarmee in staat moet worden geacht de goedkoopste adequate voorziening te treffen. Het voorgaande laat onverlet dat het de betrokkene vrijstaat aannemelijk te maken dat de vergoeding in zijn geval niet toereikend is voor de te maken noodzakelijke (extra) kosten.

4.2.

Appellante heeft slechts gesteld doch niet met objectieve en verifieerbare stukken onderbouwd dat de hoogte van de haar toegekende bijstand ontoereikend is om - rekening houdend met de goedkoopste adequate voorziening - te voorzien in de aanschaf van twee haar passende bh’s. Dit betekent dat het dagelijks bestuur terecht geen aanleiding heeft gezien appellante tot een hoger bedrag dan € 74,90 bijstand voor deze kosten te verlenen.

4.3.

Anders dan door appellante betoogd heeft zij evenmin aannemelijk gemaakt zij voor het opmeten en aanschaffen van passende bh’s afhankelijk is van één speciaal merk dan wel twee speciale merken en evenmin dat zij voor de aanschaf hiervan is aangewezen op een winkel buiten [woonplaats] . Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de enkele verklaring van [naam A] , dat in de winkels [naam winkel 1] en [naam winkel 2] te [woonplaats] het merk [merk] niet verkocht wordt, hiertoe ontoereikend is. Het dagelijks bestuur heeft dan ook terecht de aanvraag voor reiskosten afgewezen op de grond dat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten in de zin van artikel 35, van de Participatiewet.

4.4.

Niet in geschil is dat de aanvraag van 11 juni 2015 een herhaling is van de aanvraag van 31 december 2014 waarop het college bij besluit van 5 maart 2015 heeft beslist. Daarbij heeft het college ter motivering van zijn besluit verwezen naar dat eerdere besluit. Op een herhaalde aanvraag is artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Dit betekent dat de aanvrager nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren moet brengen die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Appellante heeft geen nieuw gebleken feiten en omstandigheden in vorenbedoelde zin aangevoerd, zodat het college terecht bij besluit 6 de aanvraag van appellante van 11 juni 2015 - onder verwijzing naar wat is overwogen bij het besluit van 5 maart 2015 - heeft afgewezen. Gelet op wat onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen met betrekking tot het eerdere besluit, kan wat appellante heeft aangevoerd niet leiden tot het oordeel dat het besluit op de herhaalde aanvraag evident onredelijk is.

aanvraag voor aangepaste schoenen (besluit 4)

4.5.

Het dagelijks bestuur heeft de hoogte van de maximale vergoeding voor de aanschaf van drie paar (aangepaste) schoenen vastgesteld op een bedrag van in totaal € 480,-. Het dagelijks bestuur heeft vervolgens, gelet op de vastgestelde draagkracht van appellante van € 645,02, de aanvraag afgewezen.

4.6.

Appellante heeft allereerst, anders dan zij heeft betoogd, niet met objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat de door het dagelijks bestuur vastgestelde maximale vergoeding ontoereikend is om in de kosten van drie paar (aangepaste) schoenen per jaar te voorzien.

4.7.

Appellante heeft voorts betoogd dat het dagelijks bestuur bij de onder 4.5 vermelde draagkrachtberekening ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de woonlasten en ziektekosten van appellante. Verwezen wordt naar de uitspraak van 8 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4402, waarin de Raad zich hierover reeds heeft uitgesproken. Geen aanleiding bestaat om hier tot een ander oordeel te komen.

4.8.

Gelet op 4.6 en 4.7 heeft het dagelijks bestuur terecht de aanvraag van appellante voor de hier aan de orde zijnde kosten afgewezen.

aanvragen voor een vervangend apparaat op grond van de Witgoedregeling (besluit 3) en voor langdurigheidstoeslag (besluit 5)

4.9.

Niet in geschil is dat het inkomen van appellante hoger is dan 120% van de voor haar geldende bijstandsnorm. Verwezen wordt naar de uitspraak van 8 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4401. In deze uitspraak heeft de Raad een oordeel gegeven over een tweetal aanvragen van appellante die zien op dezelfde regelingen als hier aan de orde. Appellante heeft geen andere gronden aangevoerd dan in de procedure die geleid heeft tot deze uitspraak. Geen aanleiding wordt gezien om hier tot een ander oordeel te komen dan neergelegd in de hiervoor genoemde uitspraak van 8 december 2015. Dit betekent dat het dagelijks bestuur, gelet op het toepasselijke wettelijke kader en de hoogte van het inkomen van appellante, de hier aan de orde zijnde aanvragen terecht heeft afgewezen.

conclusie

4.10.

Uit 4.2 tot en met 4.9 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van W.A.M. Ebbinge als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2017.

(getekend) O.L.H.W.I. Korte

(getekend) W.A.M. Ebbinge