Home

Centrale Raad van Beroep, 17-05-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1979, 16/5006 ZW

Centrale Raad van Beroep, 17-05-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1979, 16/5006 ZW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
17 mei 2017
Datum publicatie
7 juni 2017
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2017:1979
Zaaknummer
16/5006 ZW

Inhoudsindicatie

Bestreden besluit is zorgvuldig tot stand gekomen en naar behoren gemotiveerd. De overwegingen die de rechtbank aan de aangevallen uitspraak ten grondslag heeft gelegd, worden geheel onderschreven. De door appellant in hoger beroep ingebrachte medische informatie biedt geen aanknopingspunten voor een ander oordeel. Aan de door appellant overgelegde informatie van de bedrijfsarts uit 2016 kan niet het gewicht worden toegekend dat hij daaraan wenst toe te kennen.

Uitspraak

16/5006 ZW

Datum uitspraak: 17 mei 2017

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 20 juni 2016, 15/4722 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R. van Viersen, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Viersen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant is werkzaam geweest als offsetdrukker voor 36 uur per week. Appellant heeft zich op 6 april 2010 ziek gemeld met schouder- en rugklachten. In een aangepaste functie is appellant gaan re-integreren. Ondertussen is hij tweemaal geopereerd. Het Uwv heeft bij besluit van 19 januari 2012 vastgesteld dat appellant na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 21 maart 2012 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat appellant per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is door het Uwv bij besluit van 17 april 2012 ongegrond verklaard. Appellant werd met zijn beperkingen, als vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst van 10 april 2012, in staat geacht de functies van magazijn-/expeditiemedewerker, schadecorrespondent en administratief medewerker te vervullen.

1.2.

Appellant heeft zich op 19 november 2013 ziek gemeld wegens toegenomen rug-, heup- en beenklachten. Na een verzekeringsgeneeskundige beoordeling is appellant met ingang van 17 maart 2014 hersteld verklaard.

1.3.

Appellant heeft zich op 21 mei 2015 opnieuw ziek gemeld met been- en rugklachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Op 7 juli 2015 heeft appellant het spreekuur bezocht van een bedrijfsarts van het Uwv. Deze arts heeft appellant per 21 mei 2015 geschikt geacht voor het vervullen van de functies als genoemd onder 1.1. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 4 augustus 2015 vastgesteld dat appellant per 21 mei 2015 geen recht heeft op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 15 september 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit is een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 september 2015 ten grondslag gelegd.

2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De door appellant op 5 april 2016 overgelegde medische stukken van de huisarts en de reumatoloog zijn door de rechtbank niet bij de beoordeling betrokken, omdat deze stukken te laat en daarmee in strijd met de goede procesorde zijn ingebracht. De rechtbank heeft het medisch onderzoek zorgvuldig geacht. Er zijn geen aanknopingspunten gezien om te twijfelen aan de juistheid van het medisch standpunt van het Uwv. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat appellant, ondanks zijn rug- en heupklachten, geschikt is voor (één van) de hem in het kader van de WIA-beoordeling voorgehouden functies. De rechtbank heeft appellant niet gevolgd in zijn standpunt dat hij meer beperkt is ten aanzien van het langdurig zitten en staan en daardoor niet in staat is om de in het kader van de WIA-beoordeling voorgehouden functies te vervullen, omdat dit niet is gebleken uit nieuwe medische bevindingen dan wel stukken. Door appellant is volgens de rechtbank niet onderbouwd op grond waarvan hij niet geschikt is om in ieder geval één van de voorgehouden functies te vervullen.

3.1.

Appellant stelt zich in hoger beroep, net als in beroep, op het standpunt dat het Uwv zijn lichamelijke beperkingen, voortkomend uit artrose en reuma, heeft onderschat. Hij ervaart veel pijn door klachten aan zijn knie, heupen, benen, schouders en lies. Wegens zijn beperkingen acht appellant zich niet in staat de hem in het kader van de WIA-beoordeling voorgehouden functies te vervullen. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst appellant naar de informatie van de reumatoloog van 5 april 2016, de huisarts van 21 augustus 2015 en 15 februari 2016 en bedrijfsarts V.J.F. van Gool van Keurdokter B.V. van 24 augustus 2016.

3.2.

Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van de verzekerde op een uitkering op grond van de Wet WIA. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die aan hem zijn voorgehouden bij de laatste vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.

4.2.

De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het bestreden besluit zorgvuldig tot stand is gekomen en naar behoren is gemotiveerd. De overwegingen die de rechtbank aan de aangevallen uitspraak ten grondslag heeft gelegd, worden geheel onderschreven. Appellant is er niet in geslaagd in hoger beroep twijfel te doen ontstaan aan de juistheid van het oordeel van de rechtbank.

4.3.

De door appellant in hoger beroep ingebrachte informatie van de reumatoloog van 5 april 2016 en de huisarts van 21 augustus 2015 en 15 februari 2016 biedt geen aanknopingspunten voor een ander oordeel. Verwezen wordt naar de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, neergelegd in diens rapport van 15 augustus 2016, dat de medische informatie geen nieuwe medische gegevens bevat die moeten leiden tot wijziging van de eerdere conclusie. Uit deze informatie komt naar voren dat bij een MRI van de lage rug geen verklarende afwijking voor de klachten is gekomen, er geen aanwijzingen zijn gevonden voor een neurologische aandoening aan de heupen en de artrose aan de heupen wegens de jonge leeftijd van appellant en het feit dat de klachten niet ernstig belemmerend waren geen indicatie vormt voor een operatie aan de heupen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft erop gewezen dat de reumatoloog in diens brief heeft geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn voor een reumatologische ziekte als verklaring voor de klachten. Er bestaat geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.

4.4.

Aan de door appellant overgelegde informatie van bedrijfsarts Van Gool van Keurdokter B.V. van 24 augustus 2016 kan niet het gewicht worden toegekend dat hij daaraan wenst toe te kennen. Verwezen wordt naar het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in diens rapport van 10 oktober 2016 dat het oordeel van Van Gool een actueel oordeel is over de situatie ten tijde van het onderzoek in augustus 2016 en niet is gericht op de situatie op de datum in geding van 21 mei 2015. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn er bij appellant geen aanwijzingen voor een functiebeperking van de handen en de vingers. De door Van Gool genoemde dynamische beperkingen zijn volgens hem gegeven zonder onderbouwing. Uit de beschikbare informatie blijkt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat bij appellant bij een MRI geen verklarende afwijking voor de klachten in de lage rug is gevonden. Aanwijzingen voor prikkeling van een zenuwwortel in de rug waren er niet. Door de reumatoloog werden bij lichamelijk onderzoek geen afwijkingen aangetoond. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is met de eerder gestelde beperkingen ruim tegemoet gekomen aan de klachten van appellant en geeft het rapport van Van Gool geen aanleiding om tot een andere conclusie te komen. Er bestaat geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van deze beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.

4.5.

Wat appellant in hoger beroep verder heeft aangevoerd geeft onvoldoende aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van de rechtbank dat appellant met ingang van 21 mei 2015 geschikt is te achten voor tenminste één van de in het kader van de WIA-beoordeling voorgehouden functies.

5. De overwegingen 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2017.

(getekend) A.I. van der Kris

(getekend) N. Veenstra