Home

Centrale Raad van Beroep, 09-05-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1863, 15/5971 WWB

Centrale Raad van Beroep, 09-05-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1863, 15/5971 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
9 mei 2017
Datum publicatie
23 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2017:1863
Zaaknummer
15/5971 WWB

Inhoudsindicatie

Opschorten en intrekken. Niet overgelegde gegevens van Stichting waarvan appellant voorzitter was. Gehoudenheid tot verstrekken gegevens. Geen misbruik van bevoegdheid.

Uitspraak

15/5971 WWB, 15/5972 WWB

Datum uitspraak: 9 mei 2017

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 juli 2015, 15/1358 en 15/2021 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.W.C. Bruins, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bruins. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door

drs. A.A. Brouwer.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellant ontvangt sinds 1 juli 1992 bijstand, ten tijde hier van belang op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).

1.2.

Naar aanleiding van een op 14 april 2014 ontvangen anonieme melding dat appellant twee appartementen van de moskee, waarvan hij voorzitter is, illegaal huurt, heeft een handhavingspecialist van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (handhavingspecialist) een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In dat kader heeft de handhavingspecialist appellant bij brief van 17 november 2014 opgeroepen voor een gesprek op 20 november 2014 en hem verzocht om de in de brief genoemde stukken, waaronder bankafschriften van de laatste zes maanden van de (zakelijke) rekening van de [naam stichting], waarvan hij voorzitter is, mee te nemen. Appellant is verschenen en heeft tijdens het gesprek onder andere verklaard dat hij ook voorzitter is van de [naam stichting] (Stichting). De Stichting heeft een bankrekening en appellant heeft verklaard dat hij eindverantwoordelijk is voor de beslissingen die door deze Stichting worden genomen en dat hij ook hoofdverantwoordelijk is voor de inkomsten en uitgaven. Verder heeft appellant verklaard dat twee kinderen van hem een appartement huren van de moskee en zij de huur contant betalen aan de Stichting.

1.3.

Naar aanleiding van de in 1.2 weergegeven verklaring heeft de handhavingspecialist appellant bij brief van 20 november 2014 opgeroepen voor een gesprek op 27 november 2014 en hem verzocht om de in de brief genoemde stukken, waaronder bankafschriften van de afgelopen zes maanden van de Stichting en de statuten van de Stichting over te leggen. Appellant is op 27 november 2014 verschenen en heeft verklaard dat hij op advies van zijn gemachtigde de gevraagde stukken niet zal overleggen. Bij brief van 27 november 2014 heeft de handhavingspecialist appellant vervolgens opgeroepen voor een gesprek op 2 december 2014 en hem opnieuw in de gelegenheid gesteld om de gevraagde stukken alsnog mee te nemen. Appellant is verschenen en heeft de gevraagde stukken niet overgelegd.

1.4.

Bij besluit van 4 december 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 27 januari 2015 (bestreden besluit 1), heeft het college met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB het recht op bijstand met ingang van 2 december 2014 opgeschort en appellant in de gelegenheid gesteld uiterlijk op 16 december 2014 te verschijnen en de gevraagde gegevens te verstrekken.

1.5.

Bij besluit van 8 januari 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 5 maart 2015 (bestreden besluit 2), heeft het college de bijstand met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB met ingang van 2 december 2014 ingetrokken omdat appellant de gevraagde gegevens niet heeft overgelegd.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.

3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de WWB, heeft het bijstandverlenend orgaan de bevoegdheid tot opschorting van het recht op bijstand indien de betrokkene de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, of indien de betrokkene anderszins onvoldoende medewerking verleent. Ingevolge het vierde lid kan het college de bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort als de belanghebbende het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor door het college gestelde termijn.

4.2.

Bij de beantwoording van de vraag of het bijstandverlenend orgaan op grond van

artikel 54, vierde lid, van de WWB bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. De verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.

4.3.

Niet in geschil is dat appellant de gevraagde bankafschriften en statuten van de Stichting niet heeft overgelegd binnen de gestelde (herstel)termijn.

4.4.

Appellant heeft aangevoerd dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld door van hem gegevens van de Stichting te vragen zonder te controleren of de tipgever betrouwbaar was en, hoewel appellant nadrukkelijk om een motivering van het verzoek had gevraagd, zonder aan appellant en de Stichting mede te delen waarom en op welke rechtsgrond het college om de bankafschriften van de Stichting heeft verzocht. Daarbij is van belang dat de Stichting een zelfstandige rechtsvorm heeft en los staat van appellant. Door tot opschorting en intrekking over te gaan nadat appellant wegens het ontbreken van een motivering had geweigerd de gevraagde gegevens te verstrekken, heeft het college misbruik gemaakt van zijn bevoegdheden. Deze beroepsgrond slaagt niet. Daartoe wordt het volgende overwogen.

4.4.1.

De op 14 april 2014 ontvangen anonieme melding kon voor het college aanleiding zijn om onderzoek te doen naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. Daargelaten of de melding voldoende grondslag bood om bij dat onderzoek de bankgegevens van de Stichting op te vragen, vormt de in 1.2 weergegeven verklaring van appellant op

20 november 2014 dat hij voorzitter was van de Stichting en eindverantwoordelijke voor de inkomsten en uitgaven ervan, daarvoor wel voldoende grondslag. De gevraagde gegevens zijn in verband met mogelijke financiële verstrengeling van appellant en de Stichting van belang voor de verlening van de bijstand aan appellant. Appellant was daarom gehouden de gevraagde gegevens te verstrekken.

4.4.2.

De omstandigheden dat de Stichting een zelfstandige rechtspersoon is en dat het college niet nader heeft gemotiveerd waarom de gegevens werden opgevraagd, maken niet dat het appellant niet te verwijten valt dat hij de gevraagde gegevens niet heeft verstrekt. Van misbruik van de bevoegdheden tot opschorting en intrekking in verband met de weigering van appellant de gevraagde gegevens te verstrekken is geen sprake.

4.5.

Appellant heeft verder aangevoerd dat geen belangenafweging heeft plaatsgevonden, althans dat de uitkomst hiervan onvoldoende is gemotiveerd. Meer in het bijzonder heeft appellant aangevoerd dat het besluit tot intrekking niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid, nu appellant gedurende twee maanden geen bijstand heeft ontvangen terwijl na het overleggen van de gevraagde gegevens in het kader van zijn nieuwe aanvraag om bijstand niet van problemen is gebleken.

4.5.1.

Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 16 januari 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:AZ7575) komt geen betekenis toe aan gegevens of stukken die na het verstrijken van de bij een opschortingsbesluit gestelde termijn alsnog zijn verstrekt. Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken indien betrokkene aannemelijk maakt dat het gaat om gegevens of stukken die hij redelijkerwijs niet binnen de gestelde hersteltermijn heeft kunnen verstrekken. In het onderhavige geval is hiervan geen sprake. Het college heeft daarom in de omstandigheid dat later niet is gebleken van financiële verstrengeling geen aanleiding hoeven te zien de (opschorting of de) intrekking te herroepen.

4.6.

Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut als voorzitter en G.M.G. Hink en J.L. Boxum als leden, in tegenwoordigheid van S.A. de Graaf als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2017.

(getekend) E.C.R. Schut

(getekend) S.A. de Graaff

HD