Home

Centrale Raad van Beroep, 09-05-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1861, 15/5252 WWB

Centrale Raad van Beroep, 09-05-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1861, 15/5252 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
9 mei 2017
Datum publicatie
23 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2017:1861
Zaaknummer
15/5252 WWB

Inhoudsindicatie

Afgewezen bijzondere bijstand voor kosten vrijwillig budgetbeheer. Voorliggende voorziening. Geen toetsing aan art. 35 WWB.

Uitspraak

15/5252 WWB

Datum uitspraak: 9 mei 2017

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 18 juni 2015, 15/285 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellante] te [woonplaats] (appellante)

het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. S.X.J. Zuidema, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 14 februari 2017. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellante ontvangt sinds 1 augustus 2003 bijstand, ten tijde hier van belang op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder.

1.2.

Op 21 mei 2014 heeft appellante een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor de kosten van vrijwillig budgetbeheer door de Stichting SchuldenVrije Toekomst (SVT).

1.3.

Bij besluit van 20 juni 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 december 2014 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat de Kredietbank Limburg (KBL) voor de gevraagde kosten als een voorliggende voorziening wordt aangemerkt.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. Appellante heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Ingevolge artikel 5, aanhef en onder e, van de WWB wordt onder een voorliggende voorziening verstaan elke voorziening buiten deze wet waarop de belanghebbende of het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven.

4.2.

Op grond van artikel 15, eerste lid, eerste volzin, van de WWB bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op, een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn.

4.3.

Het college heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat sprake is van een passende en toereikende voorliggende voorziening omdat de KBL vrijwillig budgetbeheer uitvoert, dat vanuit de gemeente [woonplaats] kosteloos wordt aangeboden. Met het pakket budgetbeheer voert de KBL dezelfde taken uit als de SVT. Deze namens de gemeente aangeboden kosteloze dienstverlening kan daarom worden aangemerkt als een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 5, aanhef en onder e, van de WWB. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of deze voorliggende voorziening voor appellante toereikend en passend is.

4.4.

Volgens vaste rechtspraak (uitspraken van 31 juli 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX3359, en van 1 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:685) ligt het op de weg van de aanvrager van bijzondere bijstand om aannemelijk te maken dat een voorliggende voorziening niet passend of toereikend is. Appellante is daar niet in geslaagd. De stellingen van appellante dat het door haar achtergrond en vanwege haar persoonlijke omstandigheden beter voor haar is om bij de SVT te blijven en dat een vertrouwensband tussen haar en haar budgetbeheerder noodzakelijk is, heeft zij niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd en deze kunnen reeds daarom niet slagen. Daarbij valt niet in te zien dat geen vertrouwensband met budgetbeheerders van de KBL kan worden opgebouwd. De door appellante geuite twijfel aan de kundigheid van de KBL is daartoe ontoereikend. Appellante heeft voorts niet onderbouwd dat een uitgebreidere dienstverlening in haar situatie noodzakelijk is.

4.5.

Het betoog van appellante dat zij wordt beperkt in haar keuzevrijheid omdat zij niet de mogelijkheid heeft om zelf de kosten te dragen voor budgetbeheer en de enige optie die dan overblijft het gebruik maken van budgetbeheer van de KBL is, kan niet slagen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellante nog steeds een keuzevrijheid heeft. Het staat appellante vrij om een overeenkomst met een andere dienstverlener aan te gaan. Dat die kosten niet worden vergoed vanuit de bijzondere bijstand, maakt dat niet anders.

4.6.

De beroepsgrond dat het college in strijd handelt met de rechtsgelijkheid en rechtszekerheid omdat de gemeente Landgraaf voor de kosten van budgetbeheer van andere budgetbeheerders dan de KBL wel bijzondere bijstand vergoedt, slaagt evenmin. De WWB voorziet immers in een gedecentraliseerde uitvoering. De mogelijkheid van een verschillende uitvoering van de aan de colleges toekomende bevoegdheid is daarmee gegeven.

4.7.

Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat voor appellante voor de kosten van vrijwillig budgetbeheer een toereikende en passende voorliggende voorziening bestond. Dit betekent dat artikel 15, eerste lid, van de WWB in de weg stond aan verlening van bijzondere bijstand voor die kosten. Gelet op artikel 15, eerste lid, van de WWB is het college ook niet bevoegd om, ondanks het bestaan van een toereikende en passende voorliggende voorziening, wegens bijzondere omstandigheden bijzondere bijstand toe te kennen. Aan een beoordeling in het kader van artikel 35 van de WWB wordt niet toegekomen. Het beroep van appellante op de noodzaak van de kosten en het voortvloeien van deze kosten uit bijzondere persoonlijke omstandigheden, slaagt daarom niet.

4.8.

Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut als voorzitter en G.M.G. Hink en J.L. Boxum als leden, in tegenwoordigheid van S.A. de Graaff als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2017.

(getekend) E.C.R. Schut

(getekend) S.A. de Graaff