Home

Centrale Raad van Beroep, 12-04-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1859, 15/4501 WW

Centrale Raad van Beroep, 12-04-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1859, 15/4501 WW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
12 april 2017
Datum publicatie
23 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2017:1859
Zaaknummer
15/4501 WW

Inhoudsindicatie

De WW-uitkering en de ZW-uitkering zijn over de periode van 26 oktober 2012 tot en met 30 november 2013 onverschuldigd betaald. Het Uwv is verplicht om deze onverschuldigd betaalde uitkeringen terug te vorderen. Het Uwv heeft de terugvordering van de onverschuldigd betaalde WW-uitkering en onverschuldigd betaalde ZW-uitkering terecht geëffectueerd door verrekening met de nog aan appellante te betalen WGA-uitkering over dezelfde periode. Hiermee was het bedrag van de terugvordering volledig voldaan. Appellante had tot en met 10 april 2014 recht op een loongerelateerde WGA-uitkering. Op 10 januari 2014 was sprake van een uitsluitingsgrond voor het ontstaan van een recht op WW-uitkering. Het Uwv heeft terecht appellante een WW-uitkering ontzegd per 10 januari 2014.

Uitspraak

15/4501 WW, 15/4502 WW, 15/4503 WW

Datum uitspraak: 12 april 2017

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 23 juni 2015, 14/1588, 14/1598 en 14/1599 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. W.H.A. Bos, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaak 15/7747 WIA plaatsgevonden op

1 maart 2017. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. R. Spanjer. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellante was tot 14 september 2010 werkzaam als heftruckmedewerker. Op

14 september 2010 is appellante uitgevallen voor deze werkzaamheden. Appellante is na het doorlopen van de wachttijd per 11 september 2012 niet in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij per deze datum minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante is per

11 september 2012 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Vanuit de uitkeringssituatie op grond van de WW heeft appellante zich op 26 oktober 2012 ziek gemeld. De WW-uitkering is dertien weken doorbetaald, tot en met 24 januari 2013. Van 25 januari 2013 tot en met 25 september 2013 heeft appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Per 26 september 2013 is appellante hersteld verklaard en is haar ZW-uitkering beëindigd. Van 26 september 2013 tot en met

30 november 2013 heeft appellante een WW-uitkering ontvangen.

1.2.

Bij besluit van 27 mei 2013 is alsnog aan appellante met ingang van 26 oktober 2012 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend. Daarbij is meegedeeld dat de uitkering eindigt op 10 januari 2014.

1.3.

Bij een tweede besluit van eveneens 27 mei 2013 is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 1 augustus 2013 vastgesteld op 0%. Daaraan is toegevoegd dat de hoogte van de loongerelateerde WGA-uitkering hierdoor niet wijzigt en dat, als de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd 0% blijft, de uitkering op 10 januari 2014 eindigt.

1.4.

Bij besluit van 28 november 2013 (primair besluit 1) heeft het Uwv de WW-uitkering van appellante per 26 oktober 2012 beëindigd (lees: ingetrokken), omdat appellante per deze datum recht heeft op een ZW-uitkering. De ten onrechte ontvangen WW-uitkering vanaf

26 oktober 2012 zal, zo staat in dit besluit, worden verrekend met de nog aan appellante te betalen ZW-uitkering. Ook heeft het Uwv appellante per 26 september 2013 het recht op een WW-uitkering ontzegd, omdat zij per deze datum recht heeft op een WIA-uitkering. De

WW-uitkering die appellante heeft ontvangen over de periode van 26 september 2013 tot en met 30 november 2013 zal worden verrekend met de WIA-uitkering.

1.5.

Bij besluit van 4 december 2013 (primair besluit 2) heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat de aan haar per 26 oktober 2012 toegekende Wet WIA-uitkering wordt verrekend met de WW-uitkering die aan haar is betaald over de periode van

26 september 2013 tot 1 december 2013. Ook zal de ZW-uitkering over de periode van

26 oktober 2012 tot en met 25 september 2013 worden verrekend met de aan appellante toegekende WIA-uitkering. Vanaf 1 december 2013 ontvangt appellante de volledige

WIA-uitkering.

1.6.

Bij afzonderlijk besluit van 4 december 2013 (primair besluit 3) heeft het Uwv appellante per 25 november 2013 een toeslag op grond van de Toeslagenwet toegekend van € 4,32 bruto per dag.

1.7.

Bij besluit van 21 januari 2014 (primair besluit 4) heeft het Uwv appellante per

10 januari 2014 het recht op een WW-uitkering ontzegd op de grond dat zij niet in 36 weken onmiddellijk voorafgaand aan de eerste dag van werkloosheid in ten minste 26 weken heeft gewerkt.

1.8.

Bij besluit van 24 januari 2014 (primair besluit 5) is de einddatum van de met ingang van 26 oktober 2012 toegekende loongerelateerde uitkering nader bepaald op 10 april 2014.

1.9.

Bij een tweede besluit van 24 januari 2014 (primair besluit 6) is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 1 augustus 2013 vastgesteld op 0%. Bepaald is verder, dat de hoogte van de loongerelateerde WGA-uitkering niet wijzigt en dat, als de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd 0% blijft, appellante de uitkering tot en met

10 april 2014 ontvangt.

1.10.

Bij drie afzonderlijke beslissingen op bezwaar van 2 mei 2014 (bestreden besluiten 1 tot en met 3) zijn de bezwaren van appellante tegen de primaire besluiten 1 tot en met 6 ongegrond verklaard.

1.11.

Bij bestreden besluit 1 heeft het Uwv de bezwaren van appellante tegen de primaire besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard, onder wijziging van de motivering. Het Uwv heeft zich in bestreden besluit 1 op het standpunt gesteld dat appellante per 26 oktober 2012 en per

26 september 2013 geen recht (meer) heeft op een WW-uitkering, omdat zij per die beide data recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering. Dit betekent dat de WW-uitkering onverschuldigd is betaald en terecht is verrekend met de WGA-uitkering. Ook heeft appellante per 26 oktober 2012 geen recht op een ZW-uitkering, omdat appellante per deze datum recht heeft op een WGA-uitkering. Dit betekent dat de ZW-uitkering over de periode van 25 januari 2013 tot en met 18 september 2013 (lees: 25 september 2013) onverschuldigd is betaald en terecht is verrekend met de WGA-uitkering.

1.12.

Bij bestreden besluit 2 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen primair besluit 3 ongegrond verklaard.

1.13.

Bij bestreden besluit 3 heeft het Uwv de bezwaren van appellante tegen de primaire besluiten 4, 5 en 6 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft de motivering van primair besluit 4 gewijzigd, in die zin dat appellante per 10 januari 2014 geen recht heeft op een WW-uitkering omdat zij per deze datum recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering. Wat betreft de primaire besluiten 5 en 6 heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat deze besluiten een herhaling zijn van de twee besluiten van 27 mei 2013, behalve wat betreft de einddatum van de uitkering; deze is gewijzigd van 10 januari 2014 naar 10 april 2014. Volgens het Uwv zijn de duur van de uitkering en de einddatum juist vastgesteld.

2.1.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen de bestreden besluiten 1 tot en met 3 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft ten eerste overwogen dat de vraag of appellante recht heeft op een WGA- of een IVA-uitkering op grond van de Wet WIA buiten de omvang van het geding valt. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellante over de periode van 26 oktober 2012 tot 10 januari 2014 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering. Ingevolge artikel 19, eerste lid, aanhef en onder b, van de WW heeft de werknemer die een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangt geen recht op een WW-uitkering. Gelet hierop heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank terecht de WW-uitkering per 26 oktober 2012 beëindigd en de onverschuldigd betaalde WW-uitkering terecht verrekend met de nog te betalen WGA-uitkering. Het Uwv heeft inzichtelijk gemaakt op welke uitkeringen over welke periode appellante recht had en dat er na verrekening geen terugvordering meer resteert, aldus de rechtbank.

2.2.

Wat betreft de aan appellante toegekende toeslag heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv heeft gemotiveerd op welke wijze het bedrag van € 4,32 bruto per dag is vastgesteld. Appellante heeft voorts zelf als ingangsdatum voor de toeslag 25 november 2013 vermeld op het aanvraagformulier. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de hoogte of de ingangsdatum van de toeslag voor onjuist te houden.

3.1.

Appellante heeft in hoger beroep de in beroep aangevoerde gronden herhaald. Deze komen erop neer dat het voor appellante door de vele gewijzigde besluiten van het Uwv onduidelijk is op grond waarvan het Uwv heeft besloten dat zij ten onrechte een

WW-uitkering heeft genoten. Ook is onduidelijk op grond waarvan het Uwv tot verrekening is overgegaan. Appellante vindt dat het Uwv voorbarig is geweest met de verrekening, omdat er nog een procedure aanhangig is over de toekenning van een WIA-uitkering, waarbij appellante van mening is dat zij in aanmerking dient te komen voor een IVA-uitkering. Het Uwv had de uitkomst van deze procedure moeten afwachten alvorens tot verrekening over te gaan. Tot slot heeft appellante aangevoerd dat zij recht op een hogere toeslag.

3.2.

Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.1.

Voor de tekst van de toepasselijke wettelijke bepalingen wordt verwezen naar overweging 8 van de aangevallen uitspraak. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.

4.1.2.

In artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA is bepaald dat indien op de dag, bedoeld in artikel 54, tweede lid, geen recht op een WGA-uitkering is ontstaan omdat de verzekerde op die dag niet gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, alsnog recht op die uitkering ontstaat met ingang van de dag dat hij wel gedeeltelijk arbeidsgeschikt wordt, indien hij op de dag hieraan voorafgaand minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid.

4.1.3.

In artikel 29, vijfde lid, van de ZW is bepaald dat geen ziekengeld wordt uitgekeerd nadat een tijdvak van 104 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, te rekenen vanaf de eerste dag van ongeschiktheid tot werken.

4.2.

Niet in geschil is dat appellante over de periode van 26 oktober 2012 tot en met

24 januari 2013 en over de periode van 26 september 2013 tot en met 30 november 2013 een WW-uitkering heeft ontvangen, en over de periode van 25 januari 2013 tot en met

25 september 2013 een ZW-uitkering heeft ontvangen. Appellante is met ingang van

26 oktober 2012 ook in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend tot, uiteindelijk, 10 april 2014. Appellante heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt, zodat dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden.

4.3.1.

Nu appellante per 26 oktober 2012 in aanmerking is gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering, is er met ingang van die datum sprake van een uitsluitingsgrond voor het ontstaan van een recht op WW-uitkering, zoals genoemd in artikel 19, eerste lid, aanhef en onder b, van de WW. Gelet hierop heeft het Uwv terecht de WW-uitkering per 26 oktober 2012 en per 26 september 2013 ingetrokken.

4.3.2.

Wat betreft de ZW-uitkering over de periode van 25 januari 2013 tot en met

25 september 2013 wordt overwogen dat appellante wegens een toename van haar beperkingen, voortkomend uit dezelfde ziekteoorzaak, op grond van artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA bij het in 1.2 vermelde besluit van 27 mei 2013 en het in 1.8 vermelde besluit van 24 januari 2014 per 26 oktober 2012 in aanmerking is gebracht voor een WGA-uitkering zonder wachttijd, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante is vastgesteld op 100% en de uitkeringsduur op negentien maanden, eindigend op 10 april 2014. Appellante had daarom, per 25 januari 2013 geen recht op een ZW-uitkering.

4.3.3.

Uit wat is overwogen in 4.3.1 en 4.3.2 volgt dat de WW-uitkering en de ZW-uitkering over de periode van 26 oktober 2012 tot en met 30 november 2013 onverschuldigd zijn betaald. Het Uwv is verplicht om deze onverschuldigd betaalde uitkeringen terug te vorderen. Het Uwv heeft de terugvordering van de onverschuldigd betaalde WW-uitkering en onverschuldigd betaalde ZW-uitkering over de periode van 26 oktober 2012 tot en met

30 november 2013 terecht geëffectueerd door verrekening met de nog aan appellante te betalen WGA-uitkering over dezelfde periode. Hiermee was het bedrag van de terugvordering volledig voldaan.

4.3.4.

De stelling van appellante dat de verrekening voorbarig is geweest, omdat er nog een procedure aanhangig was over de toekenning van een WIA-uitkering, wordt niet gevolgd. Het besluit van 27 mei 2013, waarbij aan appellante over de periode van 26 oktober 2012 tot

10 januari 2014 (lees: 10 april 2014) een loongerelateerde WGA-uitkering is toegekend, en dat de grondslag vormt om tot verrekening over te gaan, was al in rechte onaantastbaar geworden voordat het Uwv tot verrekening is overgegaan.

4.4.

Wat betreft bestreden besluit 2 worden het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen, zoals weergegeven in de overwegingen 11 en 12 van de aangevallen uitspraak, onderschreven.

4.5.1.

Wat betreft bestreden besluit 3 wordt overwogen dat, nu de twee besluiten van

24 januari 2014 alleen op rechtsgevolg zijn gericht wat betreft de einddatum van de

WGA-uitkering, de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de vraag of appellante recht heeft op een IVA-uitkering buiten de omvang van het geding valt. Bij de besluiten van 24 januari 2014 is de einddatum van de WGA-uitkering gewijzigd van 10 januari 2014 naar 10 april 2014. Appellante heeft niet onderbouwd waarom deze laatste datum niet juist zou zijn, zodat geen aanleiding wordt gezien om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde einddatum op 10 april 2014.

4.5.2.

Uit 4.5.1 volgt dat appellante tot en met 10 april 2014 recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering. Dit betekent dat er op 10 januari 2014 sprake was van een uitsluitingsgrond voor het ontstaan van een recht op WW-uitkering, zoals genoemd in artikel 19, eerste lid, onderdeel b, van de WW. Gelet hierop heeft het Uwv terecht appellante een WW-uitkering ontzegd per 10 januari 2014.

4.6.

Uit wat is overwogen in 4.1.1 tot en met 4.5.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.

5. Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange als voorzitter en B.M. van Dun en

C.W.J. Schoor als leden, in tegenwoordigheid van M. Gayir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 april 2017.

(getekend) C.C.W. Lange

(getekend) M. Gayir