Home

Centrale Raad van Beroep, 19-05-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1853, 15/4199 AOW

Centrale Raad van Beroep, 19-05-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1853, 15/4199 AOW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
19 mei 2017
Datum publicatie
23 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2017:1853
Zaaknummer
15/4199 AOW

Inhoudsindicatie

Schorsing, herziening, korting, intrekking en terugvordering AOW-Pensioen. De Svb heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat er reden was om het AOW-pensioen van appellante te herzien naar 40% van het maximale bedrag voor een gehuwde. Mede in het licht van artikel 50 van de AOW is het vervolgens aan appellante om aan te tonen dat haar woonsituatie in overeenstemming is met het door haar verstrekte adres. Daar is appellante niet in geslaagd. Er is geen enkel stuk ingebracht dat een begin van bewijs vormt dat appellante in de periode in geding op het door haar opgegeven adres of elders in Nederland woonde. Het door appellante zelf ingevulde formulier levensbewijs kan niet dienen ter bewijs van haar woonplaats.

Uitspraak

15/4199 AOW

Datum uitspraak: 19 mei 2017

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van

29 mei 2015, 14/6059 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellante] te [woonplaats] , Italië (appellante)

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. B.A. Fijma, advocaat, hoger beroep ingesteld.

De Svb heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 24 februari 2017. Namens appellante is verschenen mr. Fijma. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. van der Weerd.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellante, geboren op [geboortedatum] 1944, ontving vanaf 1 januari 2009 een volledig ouderdomspensioen naar de norm voor een ongehuwde ingevolge de

Algemene Ouderdomswet (AOW). Bij haar aanvraag heeft appellante opgegeven dat zij ongehuwd samen met haar moeder woont op het adres [adres] te [plaatsnaam] .

1.2.

Naar aanleiding van een anonieme melding dat appellante in Nederland is ingeschreven maar feitelijk al meer dan veertig jaar met haar partner in Italië woont en daar een eigen hotel runt, heeft de Svb een onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie van appellante. In dat kader is dossieronderzoek verricht, zijn gegevens opgevraagd en is het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF) gevraagd in Italië onderzoek te doen naar haar inkomsten, arbeidsverhoudingen en leefsituatie. Het IBF heeft bij brief van 19 juli 2010 en bij rapport van 31 oktober 2011 van het Nederlands Consulaat in Milaan verslag gedaan van het onderzoek.

1.3.

Op 2 mei 2012 hebben medewerkers van de Svb een bezoek afgelegd op het door appellante opgegeven adres in Nederland en een gesprek gevoerd met de moeder van appellante. De moeder heeft daarbij een adres van haar dochter in Italië opgegeven. De weergave van het gesprek is neergelegd in een gespreksverslag. Op 16 oktober 2012 hebben medewerkers van de Svb nogmaals een bezoek afgelegd op het opgegeven adres. De moeder heeft verklaard dat appellante op dat moment in Nederland verbleef in een vakantiewoning in [plaatsnaam] . Op 17 oktober 2012 hebben de medewerkers een bezoek afgelegd bij de vakantiewoning. De bevindingen van het onderzoek dat door en namens de Svb is uitgevoerd zijn neergelegd in handhavingsrapporten van 3 mei 2012 en 23 oktober 2012.

1.4.

Bij besluit van 4 juli 2012 heeft de Svb de betaling van het AOW-pensioen geschorst, omdat de leef- en woonsituatie van appellante niet kon worden vastgesteld. Bij besluit van

24 augustus 2012 heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 4 juli 2012 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 7 maart 2013 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 24 augustus 2012 ongegrond verklaard.

1.5.

Op 25 september 2013 hebben medewerkers van de Svb onderzoek verricht op de bij de Svb bekende adressen in Italië. De bevindingen daarvan zijn neergelegd in het zogenaamde rapportageformulier CTB “Onderzoek Italië 2013”.

1.6.

Bij besluit van 24 maart 2014 (besluit 1) heeft de Svb het AOW-pensioen over de periode van januari 2009 tot en met juni 2012 herzien naar de norm voor een gehuwde. Het AOW-pensioen is daarbij met ingang van 1 januari 2009 gekort tot 40% van het maximale bedrag, omdat appellante van 1 januari 1979 tot en met 30 januari 2009 niet verzekerd is geweest.

1.7.

Bij besluit van 24 maart 2014 (besluit 2) heeft de Svb het (geschorste) AOW-pensioen van appellante met ingang van 1 juli 2012 ingetrokken.

1.8.

Bij brief van 24 maart 2014 heeft de Svb appellante medegedeeld voornemens te zijn het teveel ontvangen AOW-pensioen tot een bedrag van € 32.847,60 van haar terug te vorderen en haar een boete van € 3.403,50 op te leggen.

1.9.

Bij besluit van 18 augustus 2014 (bestreden besluit) heeft de Svb de bezwaren tegen de besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard en het bezwaar tegen de aankondiging van de boete

niet-ontvankelijk verklaard. Met betrekking tot de herziening is overwogen dat de daadwerkelijke woon- en leefsituatie van appellante sinds januari 2009 nog steeds niet duidelijk is geworden, zodat het AOW-pensioen met ingang van januari 2009 wordt herzien naar de norm voor een gehuwde.

1.10.

Nadat appellante een levensbewijs heeft overgelegd, heeft de Svb bij besluit van

19 november 2014 aan appellante met ingang van 1 juli 2012 AOW-pensioen toegekend naar de norm voor een gehuwde.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geconstateerd dat er geen zelfstandige gronden zijn aangevoerd tegen het besluit van 19 november 2014 en het geschil daarom beperkt is tot de vraag of de Svb op goede gronden het AOW-pensioen met ingang van

1 januari 2009 heeft herzien naar de norm voor een gehuwde. Deze vraag heeft de rechtbank bevestigend beantwoord en het beroep is daarom ongegrond verklaard.

3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat de Svb geen objectief bewijs heeft geleverd voor de stelling dat appellante vanaf 2009 samenwoont en daarom onveranderd recht heeft op een AOW-pensioen naar de norm voor een ongehuwde. Verder heeft appellante aangevoerd dat zij ten onrechte vanaf

1 januari 1979 tot 30 januari 2009 niet verzekerd voor de AOW is geacht. Zij heeft de Nederlandse nationaliteit en verbleef in die periode het merendeel van de tijd feitelijk in Nederland. Daarom heeft appellante recht op een volledig AOW-pensioen.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Svb op goede gronden het AOW-pensioen van appellante met ingang van januari 2009 heeft herzien naar de norm voor een gehuwde. Tevens is in geschil of de Svb terecht een korting op het

AOW-pensioen van 60% heeft toegepast omdat appellante in de periode vanaf 1 januari 1979 tot 30 januari 2009 niet verzekerd wordt geacht. Op dit laatste geschilpunt is de rechtbank ten onrechte niet ingegaan en in hoger beroep zal dit alsnog gebeuren.

4.2.

Het besluit tot herziening van het ouderdomspensioen van appellante is een voor haar belastend besluit, zodat het aan de Svb is om de nodige kennis te vergaren over relevante feiten en omstandigheden. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening in de te beoordelen periode is voldaan in beginsel op de Svb rust.

4.3.

Op grond van artikel 50 van de AOW kan de Svb de pensioengerechtigde verzoeken aan te tonen dat hij een pensioengerechtigde is als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a van de AOW (sub a), dan wel aan te tonen dat zijn feitelijke woonsituatie in overeenstemming is met het door hem verstrekte adres.

4.4.

Op grond van artikel 6 van de AOW is verzekerd degene die ingezetene van Nederland is, dan wel ter zake van hier te lande verrichte arbeid in dienstbetrekking onderworpen is aan de loonbelasting.

4.5.1.

Met het onderzoek van de Svb is aannemelijk geworden dat aan de voorwaarden voor herziening is voldaan. Dat geldt voor de herziening naar de norm van een gehuwde en voor de korting op het AOW-pensioen. Daartoe wordt het volgende van belang geacht.

4.5.2.

Appellante heeft bij haar aanvraag om een AOW-pensioen opgegeven ongehuwd te zijn en bij haar moeder in Nederland te wonen. Tijdens een bezoek van medewerkers van de Svb aan het door appellante opgegeven woon- en inschrijfadres heeft haar moeder verklaard dat zij sinds 1977 alleen op het adres woont. Appellante staat daar weliswaar ingeschreven, maar woont sinds ongeveer 1977 in Italië samen met haar partner, alwaar zij een hotel runnen. Voorts heeft zij het adres van appellante in Italië ( [naam hotel] te [woonplaats] ) verstrekt en de naam van de partner opgegeven. Daarnaast heeft zij verteld dat appellante eens per jaar voor een periode van ongeveer drie weken in Nederland verblijft. Voor zover appellante aanvoert dat, gezien de hoge leeftijd van de moeder, niet kan worden uitgegaan van de juistheid van deze verklaring, wordt zij daarin niet gevolgd. Er is niet aannemelijk gemaakt dat de leeftijd van de moeder eraan in de weg stond een verklaring te geven over een aantal feiten over de leef- en woonomgeving van appellante. Van overige concrete en verifieerbare gegevens die aanleiding moeten vormen om deze verklaring terzijde te schuiven tegen de achtergrond van de overige onderzoeksbevindingen is niet gebleken.

4.5.3.

De onderzoeksresultaten van het IBF steunen voor een wezenlijk deel de verklaring van de moeder. Daaruit blijkt dat appellante in het verleden samen met haar partner stond ingeschreven op het door de moeder opgegeven adres in Italië. Verder is uit lokale informatie naar voren gekomen dat appellante met haar partner in [woonplaats] woont. Daarnaast staat appellante bij de Italiaanse Kamer van Koophandel geregistreerd als partner bij een bedrijf in [woonplaats] . Voorts is uit plaatselijke informatie gebleken dat zij met haar partner in het door de moeder genoemde hotel werkt. Deze onderzoeksbevindingen zijn door appellante niet met objectieve en verifieerbare gegevens weerlegd. Aan appellante kan worden toegegeven dat niet alle onderzoeksresultaten van het IBF even verifieerbaar zijn, maar gezien de samenhang met de verklaring van de moeder bestaat er geen reden om aan de inhoud van deze onderzoeksresultaten te twijfelen. Het ontbreken van een handtekening onder de handhavingsrapporten doet daaraan in dit geval niet af. Bovendien is de verklaring van de moeder van appellante door zowel de medewerker van de Svb als van de moeder wel voorzien van een handtekening.

4.5.4.

Verder wordt van belang geacht dat appellante heeft verklaard tot 1979 in Nederland te hebben gewerkt en daarna niet meer. Zij heeft blijkens informatie van de Belastingdienst nimmer aangifte voor de inkomstenbelasting gedaan.

4.5.5.

Gelet op de hierboven weergegeven onderzoeksresultaten heeft de Svb voldoende aannemelijk gemaakt dat er reden was om het AOW-pensioen van appellante te herzien naar 40% van het maximale bedrag voor een gehuwde. Mede in het licht van artikel 50 van de AOW is het vervolgens aan appellante om aan te tonen dat haar woonsituatie in overeenstemming is met het door haar verstrekte adres. Daar is appellante niet in geslaagd. Er is geen enkel stuk ingebracht dat een begin van bewijs vormt dat appellante in de periode in geding op het door haar opgegeven adres of elders in Nederland woonde. Het door appellante zelf ingevulde formulier levensbewijs kan niet dienen ter bewijs van haar woonplaats.

4.6.

Uit 4.1 tot en met 4.5.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak onder verbetering van de gronden en voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.

Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos als voorzitter en T.L. de Vries en

M.A.H. van Dalen-van Bekkum als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2017.

(getekend) E.E.V. Lenos

(getekend) L.H.J. van Haarlem

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.

KP