Home

Centrale Raad van Beroep, 11-05-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1827, 15/5546 MPW

Centrale Raad van Beroep, 11-05-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1827, 15/5546 MPW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
11 mei 2017
Datum publicatie
19 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2017:1827
Zaaknummer
15/5546 MPW

Inhoudsindicatie

De Raad deelt het oordeel van de rechtbank dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om een indeling in klasse 0 voor de subrubrieken mobiliteit en structuur aanbrengen te laag te achten. Van een disfunctioneren in een specifieke rubriek, waarvoor betrokkene wordt behandeld, is echter niet gebleken. Ook voor deze subrubriek ziet de Raad, net zomin als de rechtbank, reden om de indeling in klasse 0 onjuist te achten.

Uitspraak

15/5546 MPW, 15/5965 MPW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van

10 juli 2015, 14/8416 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

de Minister van Defensie (minister)

Datum uitspraak: 11 mei 2017

PROCESVERLOOP

Betrokkene en de minister hebben hoger beroep ingesteld.

Beide partijen hebben een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2017. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. W.B. Knook. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door

mr. W.R.C. Adang.

OVERWEGINGEN

1.1.

Betrokkene is in 1993 als beroepsmilitair uitgezonden geweest naar het voormalige Joegoslavië (UNPROFOR) en in 1994 naar Zaïre (Provide Care). Met een op 10 december 2009 ontvangen brief heeft hij verzocht om toekenning van een militair invaliditeitspensioen. Daarop heeft verzekeringsarts S. Woudstra hem onderzocht, van welk verzekeringsgeneeskundig onderzoek op 12 juli 2010 een rapport is uitgebracht.

1.2.

Bij besluit van 29 juli 2010 heeft de minister betrokkene met ingang van 10 december 2008 een militair invaliditeitspensioen toegekend naar een voorlopig vastgestelde mate van invaliditeit met dienstverband van 25% vanwege een psychische aandoening van traumatische aard. Hiertegen heeft betrokkene bezwaar gemaakt. Hij heeft daarbij een rapportage van psychiater dr. R.V. Schwarz van 27 februari 2011 overgelegd, waarin deze onder meer concludeert dat de mate van invaliditeit van betrokkene 38% bedraagt. Bij besluit van 29 juli 2014 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar tegen het besluit van 29 juli 2010 gegrond verklaard in die zin dat de mate van invaliditeit met ingang van 10 december 2008 wordt vastgesteld op 26,25%. Voor het overige heeft de minister het bezwaar ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met bepalingen over proceskosten en griffierecht, het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 29 juli 2010 herroepen voor wat betreft de mate van invaliditeit met dienstverband, bepaald dat de mate van invaliditeit met dienstverband te rekenen vanaf

10 december 2008 wordt vastgesteld op 28,75% en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de minister met de indeling in klasse 2 een te lage score heeft gehanteerd voor de beperkingen in de subrubrieken mobiliteit en structuur aanbrengen. Wat betreft de beperkingen in de seksuele functie wordt de indeling in klasse 0 in voldoende mate gedragen door de in het rapport van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek weergegeven beschouwingen. De score voor de beperkingen in het slapen heeft de minister echter te laag vastgesteld. Omdat betrokkene sinds april 2010 Topamax gebruikt en voor die tijd joints als automedicatie om zijn nachtmerries te onderdrukken en langer te kunnen doorslapen, is voldoende aannemelijk dat betrokkene op de peildatum min of meer permanent medicatie gebruikte voor zijn slaapproblemen. Dat het middel Topamax niet als slaapmiddel is geregistreerd, maakt niet dat geen sprake is van slaapmedicatie in de zin van de tot het PTSS Protocol behorende Beoordelingslijst vastleggen psychische beperkingen (Beoordelingslijst). Omdat betrokkene ook aan de overige factoren voldoet die bij klasse 3 zijn genoemd, gaat de rechtbank uit van een score 3 in de subrubriek slapen. Uitgaande van deze score heeft de rechtbank de mate van invaliditeit van betrokkene vastgesteld op 28,75%.

3. Partijen hebben zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Het hoger beroep van de minister richt zich tegen het oordeel van de rechtbank over de waardering van de beperkingen van betrokkene in de subrubriek slapen op basis van het PTSS Protocol. De Raad stelt vast dat de rechtbank, zoals de minister heeft aangevoerd, ten onrechte niet is uitgegaan van de situatie op de zogenoemde peildatum, in dit geval 10 december 2009. Op die datum gebruikte betrokkene geen slaapmedicatie. Het blowen van joints ter onderdrukking van nachtmerries kan niet als slaapmedicatie worden aangemerkt. Er is daarom geen sprake van “min of meer permanente slaapmedicatie”, zoals is vermeld bij klasse 3 in de subrubriek slapen van de Beoordelingslijst. Op de peildatum rookte betrokkene elke avond één tot twee joints voor het slapen gaan waardoor hij slechts een paar keer per maand een nachtmerrie had en langer doorsliep, zoals is vermeld in het verzekeringsgeneeskundig rapport van 12 juli 2010. Daarom is een indeling in klasse 1 op zijn plaats. Hieruit volgt dat het hoger beroep van de minister slaagt.

4.2.

Het hoger beroep van betrokkene is gericht tegen de volgens hem te lage scores in de subrubrieken mobiliteit, structuur aanbrengen en seksuele functie.

4.2.1.

Over de subrubrieken mobiliteit en structuur aanbrengen heeft de rechtbank overwogen dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de minister met de indeling in klasse 2 een te lage score heeft gehanteerd. De minister heeft echter in beide subrubrieken een indeling in klasse 0 gehanteerd. Uit de verdere overwegingen van de rechtbank en de beslissing over een hogere mate van invaliditeit (enkel) vanwege de indeling in klasse 3 voor de subrubriek slapen, blijkt dat hier sprake is van een kennelijke verschrijving. De rechtbank heeft onmiskenbaar bedoeld dat de indeling in klasse 0 voor de subrubrieken mobiliteit en structuur aanbrengen juist kan worden geacht.

4.2.2.

Wat betreft de beperkingen van betrokkene in deze twee subrubrieken is de eigen verklaring daarover van betrokkene naar het oordeel van de Raad onvoldoende om aan te nemen dat de indeling in klasse 0 onjuist is. De verzekeringsarts die het verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft verricht, heeft betrokkene op 8 februari 2010, dus vrij kort na de peildatum, uitgebreid en gericht bevraagd. Uit het verslag hiervan blijkt over mobiliteit dat autorijden volgens betrokkene goed ging en dat hij zich nog verplaatste per bus, trein en fiets. De busreis naar de verzekeringsarts ging ook goed. Dat er problemen waren met het vinden van de juiste routes is niet gebleken. Over structuur aanbrengen blijkt dat betrokkene een zo regelmatig mogelijk leven probeerde te leiden, zich daarbij veel richtte op zijn kinderen en dat zelf boodschappen doen, ook met drukte, nog wel ging. Hij kookte voor zichzelf en maakte uitstapjes met zijn kinderen. De Raad ziet geen reden om bij het vaststellen van de beperkingen van betrokkene op de peildatum niet van de juistheid van dit verslag uit te gaan. Ook in de rapportage van psychiater Schwarz leest de Raad voor beide subrubrieken geen onderbouwing voor een indeling in klasse 2. Daarbij heeft de minister

erop gewezen dat voor het scoren van de beperkingen betrokkene bevraagd dient te worden op het functioneringsniveau conform het PTSS Protocol en dat dit niet in voldoende mate is terug te vinden in het rapport van psychiater Schwarz die een beperkingenlijst heeft aangekruist zonder dit per rubriek met een bevraging te onderbouwen. De Raad deelt dan ook het oordeel van de rechtbank dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om een indeling in klasse 0 voor deze beide subrubrieken te laag te achten.

4.2.3.

Wat betreft de beperkingen in de subrubriek seksuele functie wijst de Raad op zijn rechtspraak dat voor het aannemen daarvan voldoende is dat de seksuele problematiek door bijvoorbeeld de behandelend psychiater als een afzonderlijk probleem is gesignaleerd en de behandeling zich daartoe uitstrekt. Die voorwaarde van (daadwerkelijke) behandeling kan in zijn algemeenheid niet als onredelijk worden aangemerkt (uitspraak van 28 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2870). Van een seksueel disfunctioneren waarvoor betrokkene wordt behandeld, is echter niet gebleken. Ook voor deze subrubriek ziet de Raad, net zomin als de rechtbank, reden om de indeling in klasse 0 onjuist te achten.

4.2.4.

Uit de overwegingen 4.2.1 tot en met 4.2.3 volgt dat het hoger beroep van betrokkene niet slaagt.

4.3.

Omwille van de duidelijkheid zal de Raad de aangevallen uitspraak in zijn geheel vernietigen. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- vernietigt de aangevallen uitspraak;

- verklaart het beroep tegen het besluit van 29 juli 2014 ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma als voorzitter en M. Kraefft en H. Benek als leden, in tegenwoordigheid van W.A.M. Ebbinge als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2017.

(getekend) C.H. Bangma

(getekend) W.A.M. Ebbinge