Home

Centrale Raad van Beroep, 17-05-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1807, 16/5722 WMO15

Centrale Raad van Beroep, 17-05-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1807, 16/5722 WMO15

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
17 mei 2017
Datum publicatie
18 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2017:1807
Zaaknummer
16/5722 WMO15

Inhoudsindicatie

Aanvraag maatwerkvoorziening in de vorm van passende maatschappelijke opvang terecht afgewezen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig. In aanvulling hierop is de Raad nog van oordeel dat appellante mogelijk laat heeft gehoord dat zij het hostel moest verlaten maar dat, nu appellante met haar inkomen geacht moet worden zelf in woonruimte te kunnen voorzien, niet kan worden gezegd dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld door het verblijf van appellante in het hostel niet langer te vergoeden.

Uitspraak

16/5722 WMO15

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 juli 2016, 16/1705 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade

Partijen:

[appellante] (appellante)

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J. Sprakel, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting in de zaken 16/4905, 16/5722 en 16/4927 heeft gevoegd plaatsgehad op 5 april 2017. Namens appellante zijn verschenen mr. Sprakel en mr. E.C. Weijsenfeld. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. van Dam. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken weer gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellante, van Surinaamse nationaliteit, is in 2011 naar Nederland verhuisd. Zij is moeder van [naam] , geboren [in] 2012, met de Nederlandse nationaliteit. Sinds 2015 heeft appellante een verblijfsgunning om in Nederland bij haar minderjarige zoon te verblijven. Zij ontvangt een bijstandsuitkering naar de norm van een eenoudergezin.

1.2.

Appellante en haar zoon wonen sinds 2013 bij de tante van appellante in [gemeente] . Appellante en haar zoon hebben op 19 november 2015 de woning van de tante verlaten.

1.3.

Appellante heeft op 20 november 2015 het college verzocht een maatwerkvoorziening te treffen bestaande uit passende maatschappelijke opvang. Het college is een onderzoek gestart en heeft appellante en haar zoon tijdelijk geplaatst in een Stayokay hostel.

1.4.

Bij besluit van 23 november 2015 heeft het college de aanvraag van 20 november 2015 afgewezen.

1.5.

Bij besluit van 3 februari 2016 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 23 november 2015 ongegrond verklaard. Het college heeft de afwijzing van de aanvraag gebaseerd op artikel 1.2.1, aanhef en onder c, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Volgens het college kan appellante op eigen kracht in woonruimte voorzien nu zij een eigen inkomen heeft.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Volgens de rechtbank zijn appellante en haar zoon feitelijk niet dakloos geweest. Zij verbleven bij wijze van opvang in een Stayokay hostel en zijn daarna feitelijk opgevangen bij de tante van appellante. Appellante ontvangt een bijstandsuitkering, waarmee zij in staat moet worden geacht met hulp van haar netwerk of anderszins zelf in woonruimte te kunnen voorzien. Het college heeft daarom terecht de

Wmo-aanvraag afgewezen.

3. Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak en heeft een verzoek om schadevergoeding gedaan.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

De rechtbank is op de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen tot het oordeel gekomen dat het college terecht de aanvraag om opvang op grond van de Wmo 2015 heeft afgewezen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en verenigt zich met het op grond daarvan door de rechtbank gegeven oordeel. In aanvulling hierop is de Raad nog van oordeel dat appellante mogelijk laat heeft gehoord dat zij het hostel moest verlaten maar dat, nu appellante met haar inkomen geacht moet worden zelf in woonruimte te kunnen voorzien, niet kan worden gezegd dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld door het verblijf van appellante in het hostel per 27 november 2015 niet langer te vergoeden. Verder is de Raad van oordeel dat, ondanks dat het onderzoek van het college summier is geweest, het college de juiste informatie heeft verkregen.

4.2.

Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden naar voren gebracht en/of gemotiveerd waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Het hoger beroep slaagt daarom niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd en het verzoek om schadevergoeding zal worden afgewezen.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- bevestigt de aangevallen uitspraak;

- wijst af het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.

Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en L.M. Tobé en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2017.

(getekend) H.J. de Mooij

(getekend) M.S.E.S. Umans

GdJ