Home

Centrale Raad van Beroep, 17-05-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1801, 16/2798 WSF

Centrale Raad van Beroep, 17-05-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1801, 16/2798 WSF

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
17 mei 2017
Datum publicatie
18 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2017:1801
Zaaknummer
16/2798 WSF

Inhoudsindicatie

De situatie van betrokkene voldoet niet aan de strikte conflicteis in de zin van de wet. Dat de ernstige verstoorde relatie tussen betrokkene en haar vader ten gevolge van diens ernstige alcoholverslaving bijzonder pijnlijk en verdrietig moet zijn voor betrokkene lijdt geen twijfel. Dat is echter niet voldoende om tot loskoppeling te besluiten. Dat betekent dat appellant het verzoek van betrokkene heeft mogen afwijzen. De rechtbank is ten onrechte tot een ander oordeel gekomen.

Uitspraak

16/2798 WSF

Datum uitspraak: 17 mei 2017

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 17 maart 2016, 15/4869 (aangevallen tussenuitspraak) en de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 15 april 2016, 15/4869 (aangevallen einduitspraak)

Partijen:

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (appellant)

[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Namens betrokkene heeft mr. E. van Kampen een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2017. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K.F. Hofstee. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door

mr. Van Kampen.

OVERWEGINGEN

1.1.

Betrokkene heeft bij appellant een verzoek ingediend om bij de vaststelling van de aanvullende beurs geen rekening te houden met het inkomen van haar vader (verzoek om loskoppeling), omdat sprake is van een ernstig en structureel conflict met haar vader. De oorzaak van de langdurig verstoorde relatie is gelegen in de ernstige alcoholverslaving van haar vader waardoor hij zich nooit als een vader voor haar gedragen heeft. In haar kindertijd is zij door haar vader herhaaldelijk geslagen en vernederd. Toen zij 13 jaar oud was zijn haar ouders gescheiden en is zij bij haar moeder blijven wonen. Jarenlang was er bijna geen contact met hem. Op de leeftijd van 21 jaar heeft betrokkene hulp gezocht om het verleden te verwerken. Zij heeft haar vader vergeven en ondanks dat hij onverminderd alcoholverslaafd is, onderhoudt ze de laatste jaren weer enig contact met hem omdat ze haar kinderen het contact met hun opa niet wil ontzeggen en omdat zij zich als dochter verantwoordelijk voor hem voelt. Ze is mantelzorger voor haar vader, in die zin dat zij zo nodig een paar keer per jaar met hem meegaat naar het ziekenhuis en zij eerste aanspreekpunt is voor het ziekenhuis en de thuiszorg. Verder komt haar vader af en toe bij haar thuis, zodat haar kinderen hun opa kunnen zien. Ter onderbouwing van haar verzoek heeft betrokkene verklaringen van haar moeder en van [naam] , [functie] bij Verslavingszorg Noord Nederland (VNN), overgelegd. In de verklaring van VVN wordt beschreven dat betrokkene geen gezonde ouder-kindrelatie met haar vader heeft kunnen ontwikkelen door de alcoholverslaving van haar vader. Haar vader zit dermate diep in de verslaving dat hij geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn ouderlijke rol.

1.2.

Bij besluit van 3 december 2015 (bestreden besluit) heeft appellant, beslissend op bezwaar, zijn besluit van 26 oktober 2015 gehandhaafd. Het verzoek om loskoppeling is afgewezen op de grond dat niet kan worden gesproken van een ernstig en structureel conflict tussen betrokkene en haar vader als bedoeld in de artikelen 3.14 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) en 6, eerste lid, aanhef en onder a, en 7 van het Besluit studiefinanciering 2000 (Bsf 2000).

2.1.

Bij de aangevallen tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3.14 van de Wsf 2000. Daartoe is overwogen dat appellant gelet op de door betrokkene gegeven, en door haar moeder en de deskundige van VVN onderschreven, beschrijving van negatieve ervaringen met haar vader in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot de conclusie dat geen sprake is van een ernstig en structureel conflict tussen betrokkene en haar vader als bedoeld in de wet. Daaraan kan niet afdoen dat sprake is van enig contact tussen betrokkene en haar vader, nu de relatie niet wordt gekenmerkt door enige vorm van verantwoordelijk gedrag voor die relatie aan de zijde van de vader die langdurig en ernstig verslaafd is. De rechtbank heeft appellant in de gelegenheid gesteld het gebrek in het bestreden besluit te herstellen door een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Appellant heeft de rechtbank meegedeeld dat hij van deze mogelijkheid geen gebruik maakt.

2.2.

Bij de aangevallen einduitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van haar tussen- en einduitspraak. In aanvulling op de tussenuitspraak is overwogen dat appellant bij het te nemen nieuwe besluit, met toepassing van het bepaalde in artikel 3.14, eerste lid, van de Wsf 2000, het recht op aanvullende beurs van betrokkene opnieuw moet vaststellen.

3. Appellant voert in hoger beroep aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3.14 van de Wsf 2000. Volgens appellant was er in het verleden wel maar ten tijde hier van belang niet langer sprake van een ernstig en structureel conflict in de zin van de wet. Betrokkene heeft weer contact met haar vader en is bovendien zijn mantelzorger.

4. De Raad oordeelt als volgt.

4.1.

Er is, blijkens de Nota van Toelichting bij het Bsf 2000, waarin de loskoppelingsregeling is uitgewerkt, van een langdurig ernstig verstoorde verhouding tussen ouder en studerende in de zin van artikel 3.14 van de Wsf 2000 en artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bsf 2000 sprake indien de verstoring van de relatie tussen ouder en kind zodanig fundamenteel en structureel is dat loskoppeling de enige weg is. Als voorbeelden daarvan worden genoemd gevallen waarbij ernstig lichamelijk of ernstig geestelijk geweld een rol heeft gespeeld.

4.2.

Het is evident dat de relatie tussen betrokkene en haar vader fundamenteel en structureel verstoord is geweest door de ernstige alcoholverslaving van haar vader. Ook op dit moment kan of wil haar vader geen verantwoordelijkheid voor betrokkene nemen. Van een wezenlijke ouder-kindrelatie tussen betrokkene en haar vader is reeds lang geen sprake. Echter, daaruit kan niet geconcludeerd worden dat loskoppeling aangewezen is. Niet is gebleken van (voldoende) bijkomende omstandigheden daarvoor. Anders dan in het verleden is in de hier aan de orde zijnde periode blijkens de overgelegde verklaringen geen sprake van (dreiging van) geestelijke en/of lichamelijke mishandeling. Voorts wijst de omstandigheid dat de alcoholverslaving van haar vader er niet aan in de weg staat dat betrokkene, uit een bewonderenswaardig gevoel van plichtsbesef en wegens haar kinderen, sinds een aantal jaren weer enig contact met haar vader onderhoudt niet op een voor loskoppeling in aanmerking komend conflict. Het laatste betekent overigens niet dat indien betrokkene, gelet op het verleden, het contact met haar vader niet opnieuw was aangegaan om die reden ten tijde hier van belang wel voldaan zou zijn aan de conflicteis.

4.3.

Gelet op hetgeen is overwogen in 4.1 en 4.2 voldoet de situatie van betrokkene niet aan de strikte conflicteis in de zin van de wet. Dat de ernstige verstoorde relatie tussen betrokkene en haar vader ten gevolge van diens ernstige alcoholverslaving bijzonder pijnlijk en verdrietig moet zijn voor betrokkene lijdt geen twijfel. Dat is echter niet voldoende om tot loskoppeling te besluiten. Dat betekent dat appellant het verzoek van betrokkene heeft mogen afwijzen. De rechtbank is ten onrechte tot een ander oordeel gekomen.

4.4.

Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen tussenuitspraak en de aangevallen einduitspraak zullen worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond worden verklaard.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- vernietigt de aangevallen tussenuitspraak;

- vernietigt de aangevallen einduitspraak;

- verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en H.J. de Mooij en J.P.A. Boersma als leden, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2017.

(getekend) J. Brand

(getekend) M.S.E.S. Umans

GdJ