Home

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 14-04-2017, ECLI:NL:CBB:2017:202, 16/1014

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 14-04-2017, ECLI:NL:CBB:2017:202, 16/1014

Gegevens

Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum uitspraak
14 april 2017
Datum publicatie
16 juni 2017
ECLI
ECLI:NL:CBB:2017:202
Zaaknummer
16/1014

Inhoudsindicatie

Geheimhouding van een brief van de Europese Commissie aan een andere lidstaat. Artikel 5 van Eurowob (Verordening 1049/2001)

Uitspraak

beslissing

zaaknummer: 16/1014

5111

beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

(gemachtigde: mr. A.J. Roos),

en

(gemachtigde: mr. M.A.G. van Leeuwen).

Procesverloop

Appellant heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 23 september 2016.

Verweerder heeft, in reactie op schriftelijke vragen van het College, bij brief van 12 april 2017, ingekomen 13 april 2017, een stuk overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) medegedeeld dat uitsluitend het College daarvan kennis zal mogen nemen. Het betreft een brief van de Europese Commissie van 2 december 2015, kenmerk DDG2/D1/CP/rd D(2015) 5677805, gericht aan een ambtenaar van Denemarken.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:29, derde lid, Awb beslist het College of de weigering dan wel beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.

2. Deze door het College te nemen beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het beroep relevante informatie en het belang dat het College beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daar tegenover staat dat openbaarmaking van bepaalde gegevens het belang van een of meer partijen onevenredig kan schaden.

3. Verweerder heeft aangevoerd dat het stuk een antwoord van de Europese Commissie is op een vraag van een andere lidstaat waar de Nederlandse autoriteiten kennis van hebben genomen. Lidstaten hebben destijds toestemming gegeven om met elkaar informatie te delen, maar daarbij is geen toestemming gegeven om de informatie met derden te delen, aldus verweerder. Verweerder ziet het niet als zijn rol om het stuk openbaar te maken, terwijl bovendien bij verweerder niet bekend is wat de lidstaat met het antwoord van de Europese Commissie heeft gedaan.

4. Voor zover verweerder met de motivering van het geheimhoudingsverzoek beoogt een beroep te doen op artikel 5 van de Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (hierna: Eurowob), kan dit niet slagen. Artikel 5 is immers van toepassing wanneer van een lidstaat een document wordt gevraagd dat hij in zijn bezit heeft en dat van een instelling van de Europese Unie afkomstig is. Volgens die bepaling zou hij dan de betrokken instelling moeten raadplegen om een besluit te kunnen nemen waardoor het doel van de Eurowob niet in gevaar komt – tenzij het duidelijk is dat het document wel of niet wordt vrijgegeven. De lidstaat kan het verzoek ook doorgeleiden aan de betrokken instelling, aldus artikel 5.

5. In dit geval is het de lidstaat die uit eigen beweging een stuk van een instelling van de Europese Unie, zonder dat daarom is verzocht in de zin van artikel 5 van de Eurowob, aan het College heeft overgelegd. Een verzoek om beperking van de kennisneming van dat stuk dient het College te beoordelen aan de hand van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht. De enkele mededeling van verweerder dat het stuk afkomstig is van de Commissie is naar het oordeel van het College onvoldoende om de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd te achten, en ook overigens schiet de motivering van verweerder tekort om tot het oordeel te kunnen komen dat de informatie in het overgelegde stuk in aanmerking komt voor beperking van de kennisneming. Het verzoek om beperking van de kennisneming wordt derhalve afgewezen.

6. Op 18 april 2017 wordt het beroep op zitting behandeld, waar het antwoord van verweerder op de vragen van het College aan de orde zal komen. Gelet op de korte termijn tot de zitting, verzoekt het College verweerder per ommegaande mee te delen of hij alsnog akkoord gaat met toezending van het stuk aan appellant. Als verweerder daarmee niet akkoord gaat, dan kan het College daaruit de gevolgtrekkingen maken die hem geraden voorkomen. In dat geval wordt het stuk teruggezonden aan verweerder.

Beslissing

Het College:

- beslist dat beperking van de kennisneming van de brief van de Europese Commissie van 2 december 2015, kenmerk DDG2/D1/CP/rd D(2015) 5677805, gericht aan een ambtenaar van Denemarken, niet gerechtvaardigd is;

- verzoekt verweerder per ommegaande mee te delen of hij alsnog akkoord gaat met toezending van de brief aan appellant.

Aldus genomen door mr. H.S.J. Albers, in tegenwoordigheid van mr. M.B.L. van der Weele als griffier, op 14 april 2017.

w.g. H.S.J. Albers w.g. M.B.L. van der Weele