Home

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika betreffende de onderwerping van geschillen aan een permanente Internationale Commissie voor onderzoek en verslag

Geldig vanaf 10 maart 1928
Geldig vanaf 10 maart 1928

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika betreffende de onderwerping van geschillen aan een permanente Internationale Commissie voor onderzoek en verslag

Opschrift

[Tekst geldig vanaf 10-03-1928]

Preambule

Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden en de President der Vereenigde Staten van Amerika, wenschende de tusschen hen bestaande vriendschapsbanden te versterken en evenzeer den algemeenen vrede te bevorderen, hebben besloten tot dat doel een verdrag te sluiten, waartoe Zij als hunne Gevolmachtigden hebben benoemd:

Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden: Ridder W. L. F. C. VAN RAPPARD, Hoogst Derzelver Buitengewoon Gezant en Gevolmachtigd Minister bij de Vereenigde Staten van Amerika; en

De President der Vereenigde Staten: Zijne Excellentie WILLIAM JENNINGS BRYAN, Secretaris van Staat;

Die, na elkander hunne wederzijdsche volmachten te hebben medegedeeld, welke in goeden en behoorlijken vorm zijn bevonden, omtrent de volgende artikelen zijn overeengekomen.

Artikel I

De Hooge Verdragsluitende Partijen komen overeen dat alle geschillen van welken aard ook, die tusschen hen mochten ontstaan en waarvan de beslechting niet wordt voorzien in vroeger aangegane arbitrageverdragen en overeenkomsten, of indien de bepalingen dier verdragen en overeenkomsten feitelijk niet worden toegepast, ter fine van onderzoek en verslag zullen worden onderworpen, nadat alle diplomatieke middelen ter regeling dezer geschillen gefaald hebben, aan eene Permanente Internationale Commissie, die zal worden benoemd op de wijze voorgeschreven in het volgend artikel; en zij komen overeen noch den oorlog te verklaren, noch vijandelijkheden te beginnen loopende dat onderzoek en totdat het verslag zal zijn ingediend.

Artikel II

Artikel III

Artikel IV