Home

Arbitrageverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika

Geldig vanaf 17 juli 1930
Geldig vanaf 17 juli 1930

Arbitrageverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika

Opschrift

[Tekst geldig vanaf 17-07-1930]

Preambule

Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden en de President van de Vereenigde Staten van Amerika;

Besloten om, voor zoover het in hunne macht ligt, elke onderbreking in de vreedzame betrekkingen, die altijd tusschen de beide volkeren hebben bestaan, te voorkomen;

Wenschende opnieuw tot uiting te brengen, dat zij als richtlijn van hunne staatkunde beschouwen alle geschillen, die vatbaar zijn voor rechterlijke beslissing, welke tusschen hen mochten rijzen, te onderwerpen aan onpartijdige beslissing; en

Verlangende door hun voorbeeld niet alleen te doen uitkomen, dat zij oorlog als een werktuig van nationale politiek in hunne wederkeerige betrekkingen veroordeelen, maar ook het tijdstip te verhaasten, waarop internationale overeenkomsten tot vreedzame regeling van internationale geschillen een zoodanigen graad van volkomenheid zullen hebben bereikt, dat voor altijd de mogelijkheid van oorlog tusschen welke mogendheden der wereld ook, zal zijn verdwenen;

Hebben besloten een nieuw arbitrageverdrag te sluiten, waardoor het te Washington op 2 Mei 1908 geteekende arbitrageverdrag, dat door tijdsverloop op 25 Maart 1930 afloopt, in strekking en daarin vervatte verplichtingen wordt verruimd, en hebben voor dat doel onderscheidenlijk als hunne gevolmachtigden aangewezen:

Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden: Dr. J. H. VAN ROYEN, Hoogstderzelver Buitengewoon Gezant en Gevolmachtigd Minister in de Vereenigde Staten van Amerika;

De President van de Vereenigde Staten van Amerika: JOSEPH P. COTTON, waarnemend Secretaris van Staat van de Vereenigde Staten;

die, na elkander hunne volmachten te hebben medegedeeld en in goede en behoorlijke orde bevonden, omtrent de volgende artikelen zijn overeengekomen:

Artikel I

Alle geschillen betreffende internationale aangelegenheden, welke tusschen de Hooge Verdragsluitende Partijen mochten rijzen als gevolg van eenen door de eene Partij aan de andere op grond van een verdrag of uit anderen hoofde gestelden rechtseisch en welke door hunnen aard, als vatbaar voor eene beslissing door toepassing van de beginselen van recht en billijkheid, berechtbaar zijn, zullen, wanneer zij niet langs diplomatieken weg zijn kunnen worden geregeld, noch door onderwerping aan de Permanente Internationale Commissie, ingesteld ingevolge het op 18 December 1913 te Washington geteekende verdrag, vereffend zijn, worden onderworpen aan het door het Verdrag van 18 October 1907 te 's-Gravenhage ingestelde Permanente Hof van Arbitrage of aan zoodanig ander bevoegd rechtscollege als in elk geval door bijzondere overeenkomst zal worden bepaald, welke bijzondere overeenkomst in de samenstelling, zoo noodig, van zoodanig college zal voorzien, de bevoegdheden daarvan zal omschrijven, het punt of de punten in geschil zal vaststellen en den inhoud der opdracht zal regelen.

De voor elk geval tot stand te brengen bijzondere overeenkomst zal aan de zijde van Nederland in overeenstemming met de voorschriften der Grondwet en van de zijde der Vereenigde Staten van Amerika door den President der Vereenigde Staten van Amerika op advies en met goedkeuring van den Senaat der Vereenigde Staten gesloten worden.

Artikel II

Artikel III